NB: Zorg ervoor dat de zijarm-adapter stevig op de zijkant van het klephuis aangesloten zit.
NB: Voor de graft wordt vaak een spoeloplossing van gehepariniseerde fysiologische
zoutoplossing gebruikt.
3.
Sluit de spuit met de gehepariniseerde fysiologische zoutoplossing aan op de aansluiting van de
binnencanule. Flush totdat er vocht uit de distale zij-openingen en de tip van de dilatator druppelt
(afb. 9).
4.
Doordrenk 4x4 gaasjes met fysiologische zoutoplossing en neem hiermee de Flexor introductie-
sheath af om de hydrofiele coating te activeren. Zowel de sheath als de dilatator moeten
overvloedig worden gehydrateerd.
10.1.1 Plaatsing proximale component
1.
Puncteer met behulp van een standaard techniek de geselecteerde arterie met een introductie-
naald van 18 gauge. Introduceer vervolgens:
•
Voerdraad – standaard 0,035 inch, 260 cm, 15 mm J-tip of een Bentson-voerdraad
•
Sheaths van de juiste maat (bijv. 5,0 French)
•
Pigtail flushkatheter (vaak een meetkatheter met radiopake banden; zoals de Cook Centimeter
CSC-20 meetkatheter)
2.
Maak op de juiste hoogte een angiogram. Pas de positie met behulp van radiopake markeringen
zonodig aan en herhaal de angiografie.
3.
Controleer of het graftsysteem gespoeld is en gevuld met gehepariniseerde fysiologische
zoutoplossing (goedgekeurde spoeloplossing) en of alle lucht verwijderd is.
4.
Dien systemisch heparine toe. Flush alle katheters en bevochtig alle voerdraden met een
gehepariniseerde fysiologische zoutoplossing. Deze handeling moet na iedere verwisseling
worden uitgevoerd.
5.
Vervang de standaard voerdraad door een stugge -LESDC voerdraad van 0,035 inch en
300 cm en schuif deze door de katheter op tot de arcus aortae.
6.
Verwijder de pigtail flush-katheter en de sheath.
NB: In dit stadium kan toegang worden verkregen tot de tweede arteria femoralis voor plaatsing
van de angiografie-katheter. Een brachiale benadering kan echter ook een optie zijn.
7.
Introduceer het zojuist gehydrateerde plaatsingssysteem over de voerdraad en voer
dit op tot de gewenste positie van de graft is verkregen.
WAARSCHUWING: Het plaatsingssysteem mag tijdens de procedure niet gedraaid worden
om verdraaiing van de endovasculaire graft te voorkomen. Laat het hulpmiddel de curven
en draaiingen van de bloedvaten zelf volgen.
NB: De tip van de dilatator wordt zachter bij lichaamstemperatuur.
NB: Het plaatsen van de voerdraad in het plaatsingssysteem kan worden vergemakkelijkt door
de tip van de dilatator van het plaatsingssysteem enigszins te strekken.
8.
Controleer de positie van de voerdraad in de arcus aortae. Zorg ervoor dat de graft correct
gepositioneerd is.
WAARSCHUWING: Let erop de sheath niet op te voeren als de stentgraft er nog in zit.
Als de sheath in deze fase wordt opgeschoven kunnen de weerhaakjes de introductie-sheath
perforeren.
9.
Controleer of de Captor hemostatische klep op de Flexor introductie-sheath in de open positie
staat (afb. 10).
10.
Houd de grijze positioner stil (schacht plaatsingssysteem) en trek de sheath terug tot de graft
volledig ontplooid is en de klepeenheid in de bedieningshandgreep valt.
LET OP: Tijdens het terugtrekken van de sheath kunnen de anatomie en positie van de graft
wijzigen. Controleer de positie van de graft continue en voer indien nodig een angiografie
uit om de positie te controleren.
LET OP: Tijdens het terugtrekken van de sheath komen de proximale weerhaakjes bloot en
maken ze contact met de vaatwand. In deze fase kan men mogelijk het instrument nog verder
opvoeren, maar terugtrekken kan schade aan de aortawand veroorzaken.
NB: Als het terugtrekken van de sheath uiterst moeizaam gaat, moet u het device in een minder
gedraaide positie plaatsen waardoor de sheath teruggetrokken kan worden. Trek de sheath zeer
voorzichtig terug tot deze zelf terugtrekt, en stop. Keer terug naar de oorspronkelijke positie
en ga verder met de ontplooiing.
11.
Controleer de positie van de graft en voor de graft zo nodig verder op. Controleer de positie van
de graft nogmaals met behulp van angiografie.
NB: Als er parallel aan de stentgraft een angiografie-katheter geplaatst is, gebruik deze dan voor
een positie-angiogram.
12.
Draai de veiligheidssluiting los van het groene ontgrendelingsmechanisme van de trekdraad. Trek
de trekdraad langzaam terug tot het proximale uiteinde van de graft zich opent (afb. 11). Trek de
trekdraad volledig terug om de distale bevestiging van de introducer te ontgrendelen.
NB: Controleer of alle trekdraden zijn verwijderd voorafgaand aan het terugtrekken
van het plaatsingssysteem.
13.
Verwijder het introductiesysteem maar laat de voerdraad in de graft liggen.
10.1.2 Plaatsing distale component
1.
Als er een angiografie-katheter in de arteria femoralis in gebruik is, moet deze tot een zodanige
positie worden teruggetrokken dat de aorta anatomie zichtbaar is waar de distale component
moet worden ontplooid.
2.
Introduceer het zojuist gehydrateerde plaatsingssysteem over de voerdraad tot de gewenste
positie van de graft is bereikt, met een aanbevolen overlap van 3-4 stents (75-100 mm), maar
niet minder dan 2 stents (50 mm), met de proximale component. De proximale en de distale
afdichtende stents mogen niet worden overlapt.
NB: Het plaatsen van de voerdraad in het introductiesysteem kan worden vergemakkelijkt door de
tip van de dilatator van het plaatsingssysteem enigszins te strekken.
3.
Controleer de positie angiografisch en pas deze zonodig aan.
4.
Controleer of de Captor hemostatische klep op de Flexor introductie-sheath in de open positie
gedraaid is (afb. 10).
5.
Stabiliseer de grijze positioner (schacht van het plaatsingssysteem) en begin met het terugtrekken
van de sheath.
140 NEDERLANDS
I-TX2-PRO-FORM-1002-361-02