brengt u het opnieuw in. In het geval van een
tonsillaire obstructie wordt een diagonale
beweging van het masker aanbevolen.
3.4. Bevestiging
Bevestig de AuraOnce zo nodig met plakband of een
daarvoor geschikte mechanische slanghouder op het
gezicht van de patiënt.
7
Het wordt aanbevolen om
een gaasbijtblok te gebruiken.
3.5. Opblazen
• Vul de cuff zonder de slang vast te houden met
precies voldoende lucht voor een afsluiting die
gelijk is aan een druk in de cuff van maximaal
60 cmH
O.
6
Vaak is slechts de helft van het
2
maximale volume voldoende om een afdichting
te verkrijgen – raadpleeg tabel 1 voor maximale
intracuffvolumes.
• Controleer de cuffdruk continu tijdens de
chirurgische ingreep met een cuffdrukmeter.
Dit is vooral belangrijk bij langdurig gebruik of
bij gebruik van stikstofoxidegassen.
• Let op de volgende tekenen van correcte plaatsing:
De mogelijke licht naar buiten gerichte beweging
van de slang bij het vullen van de cuff,
de aanwezigheid van een gladde ovale zwelling in
de nek rond de schildklier en het cricoïde gebied,
of geen cuff zichtbaar in de mondholte.
118
• Het masker kan de eerste drie of vier ademhalingen
enigszins lekken voordat het in de farynx op zijn
plaats tot rust komt. Als de lekkage aanhoudt,
controleert u of er voldoende anesthesiediepte is
en of de pulmonale opblaasdruk laag is voordat u
ervan uitgaat dat het opnieuw inbrengen van de
AuraOnce noodzakelijk is.
3.6. Verificatie van de juiste positie
• Een correcte plaatsing moet leiden tot een lekvrije
afdichting tegen de glottis met de tip van de cuff
bij de sfincter van de bovenste slokdarm.
• De verticale lijn op de patiëntslang moet anterieur
gericht zijn op de neus van de patiënt.
• De AuraOnce is correct ingebracht wanneer de
snijtanden van de patiënt zich tussen de twee
horizontale lijnen op de patiëntslang bevinden.
, item 5. Verplaats het masker als de snijtanden van
de patiënt zich buiten dit bereik bevinden.
• De positie van de AuraOnce kan worden
beoordeeld door capnografie, door observatie
van veranderingen in het teugvolume (bijv. een
vermindering van het uitgeademde teugvolume),
door ausculteren van bilaterale ademgeluiden en
het ontbreken van geluiden boven het epigastrium
en/of het omhoog gaan van de borstkas door
de beademing. Als u vermoedt dat de AuraOnce
verkeerd is geplaatst, verwijdert u het en
brengt u het opnieuw in - en zorg daarbij dat
de anesthesiediepte voldoende is.
• Een visuele bevestiging van de anatomisch correcte
positie wordt aanbevolen, bijv. door het gebruik
van een flexibele endoscoop.
ONVERWACHTE REGURGITATIE:
• Regurgitatie kan worden veroorzaakt door
onvoldoende anesthesie. De eerste tekenen van
regurgitatie kunnen spontane ademhaling,
hoesten of adem inhouden zijn.
• Als er regurgitatie optreedt en de
zuurstofverzadiging op een aanvaardbaar niveau
blijft, mag de AuraOnce niet worden verwijderd. Er
moet iets aan gedaan worden door de patiënt in
een 'hoofd-omlaag'-positie te plaatsen. Koppel het
2
anesthesiecircuit even los, zodat de maaginhoud
niet de longen in wordt geforceerd. Controleer of
de anesthesiediepte voldoende is en verdiep de
anesthesie zo nodig intraveneus.
• Breng afzuiging aan via de patiëntslang van het
masker en via de mond. Zuig de tracheobronchiale
boom op en inspecteer de bronchiën met behulp
van een flexibele endoscoop.