De tankdop afschroeven (evt. met de combisleutel
losdraaien, zie afbeelding) en het brandstofmengsel resp.
de zaagkettingolie tot de onderkant van de vulopening
bijvullen. Voorzichtig ingieten, om geen brandstofmengsel of
zaagkettingolie te morsen.
Zaagkettingolie
Brandstof en tweetaktolie
De tankdop met de hand tot de aanslag opschroeven.
Tankdop en omgeving na het tanken reinigen!
Smering van de zaagketting
Om de zaagketting voldoende te smeren, moet altijd
voldoende zaagkettingolie in de tank voorhanden zijn. De
tankinhoud volstaat bij een gemiddelde pompcapaciteit voor
de duur van één brandstoftank. Tijdens het werk controleren
of er nog voldoende kettingolie in de tank is en indien nodig
bijvullen. Alleen bij een uitgeschakelde motor!
De tankdop met de hand tot de aanslag aandraaien.
6-9. Kettingsmering controleren (zie afb. 53)
Zaag nooit met onvoldoende kettingsmering. Hiermee verkort
u de levensduur van de zaaginrichting!
Controleer vóór het begin van de werkzaamheden altijd het
oliepeil in de tank en de controleer ook de olietoevoer.
De olietoevoer kan op als volgt gecontroleerd worden:
Start de motorkettingzaag (zie hoofdstuk "Motor starten").
Houd de lopende zaagketting ongeveer 15 cm boven een
boomstam of de grond (leg er iets onder als bescherming).
Bij voldoende smering vormt zich een licht oliespoor door
de afgeslingerde olie. Bij voldoende smering ontstaat door
afspattende olie een geringe oliespoor. Let op de windrichting
en stelt u zich niet onnodig aan de smeeroliemist bloot!
Opmerking:
Na het buitenbedrijfstellen van het apparaat is het normaal,
dat gedurende enige tijd nog resten van kettingolie eruitlopen,
die nog in het olieleidingssysteem en aan de zaaggeleider
en de ketting voorhanden zijn. Hierbij is geen sprake van een
defect!
Gebruik een geschikte onderlegger.
6-10. Kettingsmering afstellen (zie afb. 54)
Uitsluitend bij uitgeschakelde motor!
De olietoevoerhoeveelheid kan met de afstelschroef (1)
worden geregeld. De instelschroef vindt u aan de onderkant
van kast.
De oliepomp is af fabriek ingesteld op een minimale
pompcapaciteit. Voor de pompcapaciteit zijn twee instellingen
mogelijk: minimale en maximale pompcapaciteit.
Om de toevoerhoeveelheid te veranderen, met een kleine
schroevendraaier de instelschroef met
• een draai naar rechts op een grotere
• een draai naar links op een kleinere
toevoerhoeveelheid instellen.
Naargelang de lengte van de zaaggeleider dient een van de
twee instellingen te worden gekozen.
Tijdens de werkzaamheden controleren of er voldoende
kettingolie in de tank zit. Indien nodig bijvullen.
(zie afb. 55)
Voor een probleemloze werking van de oliepomp moeten de
olietoevoergroef in het krukashuis (2) en de olietoevoerboring
in de zaaggeleider (3) regelmatig gereinigd worden.
Opmerking:
Na het buitenbedrijfstellen van het apparaat is het normaal,
dat gedurende enige tijd nog resten van kettingolie eruitlopen,
102
die nog in het olieleidingssysteem en aan de zaaggeleider
en de ketting voorhanden zijn. Hierbij is geen sprake van een
defect!
Gebruik een geschikte onderlegger.
6-11. Motor starten (zie afb. 56)
De motorkettingzaag mag pas gestart worden na
volledig te zijn samengebouwd en controle!
Op minstens 3 m afstand van de plek waar getankt wordt.
Zorg dat u stabiel staat en leg de motorkettingzaag zo op de
grond leggen dat de zaaginrichting vrij van de grond blijft.
Kettingrem inschakelen (blokkeren).
Houd de beugelgreep stevig met één hand vast en druk de
motorkettingzaag tegen de grond.
Plaats de punt van de rechter voet in de achterste
handbeschermer.
Opmerking: Dankzij de verende starthulp kan de motorzaag
zonder grote krachtinspanning worden gestart. Voer het
startproces vlot en gelijkmatig uit!
6-12. Koudstart: (zie afb. 57)
Koudstart (Choke)
ON
Warmstart (ON)
Afzetten van de motor
Combischakelaar in veiligheidsstand
(ontstekingsstroom onderbroken, noodzakelijk bij
onderhouds- en montagewerkzaamheden)
Brandstofpomp (5) door meermaals drukken in gang brengen
tot de brandstof in de pomp zichtbaar wordt.
De combischakelaar (1) naar boven drukken (chokestand).
Hierbij wordt tegelijkertijd de halfgasvergrendeling
geactiveerd.
Trek de startgreep (2) vlot en gelijkmatig door.
LET OP: De starterkabel niet meer dan ca. 50 cm uittrekken
en altijd langzaam met de hand terugbrengen.
Herhaal het startproces 2 maal.
De combischakelaar (1) in de middelste stand (ON)
drukken. Opnieuw vlot en gelijkmatig aan de startgreep
trekken. Zodra de motor loopt, de handgreep omvatten (de
veiligheidsblokkeertoets (3) wordt met de handpalm bediend)
en de gashendel (4) aantippen. De halfgasvastzetter wordt
opgeheven en de motor loopt stationair.
LET OP: de motor moet na het aanlopen direct teruggebracht
worden naar het stationaire toerental, daar anders schade
kan ontstaan aan de kettingrem.
.
Nu de kettingrem lossen
6-13. Warmstart:
Zoals beschreven onder koudstart, maar voor het starten de
combischakelaar (1) naar boven drukken (chokestand) en
meteen weer in de middelste stand (ON) drukken, om alleen
de halfgasvergrendeling te activeren. Als de motor na 2 tot 3
pogingen niet draait, het complete startproces herhalen, zoals
beschreven onder koudstart.
OPMERKING: Wordt de motor slechts even uitgezet,
dan kan het startproces ook zonder bediening van de
combischakelaar gebeuren.
Belangrijke opmerking: Indien de brandstoftank volledig
werd opgebruikt en de motor door een gebrek aan brandstof
tot stilstand is gekomen, dient u na het bijtanken de
brandstofpomp (5) meermaals in te drukken, tot er brandstof
in de pomp te zien is.