Sluit de slang van de waszak aan op de inlaatslang van de pomp: Snijd 0.5" (13 mm) van het uiteinde
van de slang (E) van het wasreservoir af. Leid de slang door het gat (G) aan de onderkant van de motor-
bak en schuif hem op het geribde mondstuk van de inlaatslang van de waspomp die zich in de motor-
ruimte bevindt. Zorg dat u de slang van het wasreservoir helemaal op de inlaatslang schuift. Maak de
slangklem (D) los (2).
LET OP: Als de slangklem niet wordt losgemaakt, zal dit de levensduur van de band
aanzienlijk verkorten.
Sluit de reservoirhouder: Zet de reservoirhouder in lijn: Plaats twee gaten in de flens van het wasreser-
voir tegenover de twee gaten langs de voorrand van de reservoirhouder (B) en de twee gaten aan de
onderkant van de motorbak (C) van de loopband. Bevestig de reservoirhouder en het wasreservoir (F) aan
de motorbak met twee van de drukpennen (A) door de pennen gewoon omhoog te drukken door de twee
groepen uitgelijnde gaten. Wanneer een pen zo ver mogelijk door de gaten is gedrukt, opent de voorste
punt zich zodat de reservoirhouder en het wasreservoir aan de motorbak bevestigd blijven. Druk een derde
drukpen door de overige uitgelijnde gaten in de reservoirhouder en de onderkant van de motorbak van de
loopband.
Laat het systeem weten dat er een nieuw wasreservoir geïnstalleerd is: Ga naar de managersconfigu-
ratie. Zie hoofdstuk 5.1, Het gebruikersmenu voor details. Bij model 91Ti bladert u naar de configuratie-
instelling Wasreservoir bijvullen. Druk op ENTER. Het BERICHTENCENTRUM toont "REPARATIE
GEBOEKT". Druk driemaal op WISSEN om de managersconfiguratie af te sluiten. Bij model 90T kiest u de
configuratie-instelling Wasreservoir geïnstalleerd. Verander de instelling in "nee" door eenmaal op de pijl-
toets SNELHEID OMLAAG te drukken. Verander de instelling dan in "ja" door eenmaal op de pijltoets
SNELHEID OMHOOG te drukken. Druk eenmaal op STOP om de managersconfiguratie af te sluiten.
D
L
F
E
IFE
ITNESS
Volg alle veiligheidsinstructies van hoofdstuk 1.1 op en breng de
loopband naar de plaats waar hij gebruikt gaat worden. Zie hoofd-
stuk 7, Specificaties voor de afmetingen van het vloeroppervlak.
Laat 8" (21 cm) ruimte tussen de loopband en andere toestellen
aan weerskanten. Laat 6 ft (2 m) ruimte tussen de achterkant van
de loopband en ieder ander voorwerp of oppervlak.
Controleer de stabiliteit van het toestel wanneer het op de
bestemde plaats staat. Als het toestel ook maar enigszins wiebelt,
of als het niet stabiel staat, moet u bepalen welke poot de vloer niet
raakt. Om het toestel bij te stellen draait u CONTRAMOER (A) los
en draait u de POOT (B) totdat het toestel niet meer wiebelt en
beide poten stevig op de vloer staan. Draai de CONTRAMOER
weer vast.
OPMERKING:Voor een goede werking van het toestel is het zeer belangrijk dat de poot op de juiste
hoogte wordt ingesteld. Een onstabiel toestel kan scheeflopen van de loopband veroorzaken.
®
LOOPBAND STABIEL PLAATSEN
9