5.
AFSTELLINGEN EN ONDERHOUDSPROCEDURES
5.1
A
FSTELLEN VAN HET PERMANENTE REGELSYSTEEM
RV
FR
PG
OS
AR
AV
FN
DP
Fig. 5.1
De bedrijfsdruk wordt bepaald door de spanning van de veer in het
regelventiel (RV). U kunt de spanning van dit ventiel verhogen of
verlagen om de druk te verhogen of te verlagen door de regelknop
respectievelijk in wijzerzin of in tegenwijzerzin te draaien.
Om de normale bedrijfsdruk te regelen, gaat u als volgt tewerk:
1. Start de motor en laat hem warmdraaien (zie punt 3.3).
2. Met gesloten uitlaatkleppen (AV) trekt u de knop uit, regelt de
regelknop (RV) tot u een druk van 8,5 bar(e) bereikt.
3. Controleer de minimum snelheid van de motor.
Regel indien nodig de minimum snelheid.
4. Zet een uitlaatklep (AV) net voldoende open om de motor tegen
maximum snelheid te laten draaien. De werkingsdruk moet 7
bar(e) bedragen. Regel indien nodig met het regelventiel (RV).
SVa
SV
SL
BDV
CV
OF
FP
SL
OLG
VI
C
UA
UV
VH
CE
TS
DP
5. Het maximale toerental van de motor controleren.
Het maximale toerental instellen met behulp van de
excentriekmoer boven op de snelheidsregelaar (SR).
6. Sluit de uitlaatkleppen (AV), controleer of de druk tussen 8,3 en
8,7 bar(e) ligt. Vergrendel het regelventiel (RV) door de knop
naar beneden te duwen.
7. De werking van het magneetventiel (SVa) controleren.
I
NSTRUCTIEBOEK
AF
VV
E
OC
SR
F
67