Werbung
4
EINDMONTAGE, INBOUW VAN DE RC-INSTALLATIE
4.4 Ingebruikneming van de op afstand bestuurbare zender voor de
functiecontrole van de servo's
De functies "versnellen/remmen" en "sturen" worden door twee servo's via het bijbehorende stangenstelsel
uitgevoerd. Aangestuurd worden de servo's door de signalen van een tweekanaalradiobesturing. De ontvanger,
waarmee de servo's verbonden zijn, behoort tot de leveromvang van de afstandsbedieningszender en wordt la-
ter in het voertuig ingebouwd. Bij de 4WD Monster-Truck in de "Ready to Run"-versie zijn de RC-componenten
reeds bijgeleverd en ingebouwd. De ontvangeraccu voorziet tegelijk de ontvanger en de servo's van de nodige
bedrijfsspanning. Voor de proefi ngebruikneming van de functie-eenheid "Afstandsbedieningszender / ontvanger
/ servo's" moeten de componenten niet ingebouwd zijn.
Ingebruikneming van de afstandsbedieningszender
Neem de gebruiksaanwijzing van uw afstandsbediening in acht!
-
Accu's (batterijen) in de afstandsbedieningszender plaatsen.
-
Accu's (batterijen) voor ontvanger en servo's in de ontvangerbox op het chassis plaatsen.
-
Ontvanger via AAN/UIT-schakelaarkabel met de ontvangeraccu verbinden.
-
Telescoopantenne aan de afstandsbedieningszender bevestigen en uittrekken.
-
Beide afstandsbedieningshendels en beide trimhendels in neutrale stand brengen.
-
Servobedieningshendel op de assen van de servo's steken (nog niet vastschroeven).
-
Beide servo's met de ontvanger verbinden.
-
Eerst de afstandsbedieningszender, dan de ontvanger inschakelen.
-
Na elkaar beide afstandsbedieningshendels langzaam van eindaanslag naar eindaanslag bewegen.
De servobedieningshendels moeten conform de uitslag van de afstandsbedieningshendels draaien.
In de neutrale stand van afstandsbedieningshendel en trimhendel moeten de servoassen in
middelste positie tussen de beide eindaanslagen staan.
4.2 Inbouw van de stuurservo's en montage van het stuurstangenstelsel
Leg de stuurservo op het kanaal van de afstandsbedieningszender, waarvan de bedieningshendel
"rechts/links" bewogen wordt.
Opbouw van de besturing
De besturing van de "HOTLANDER" is als fuseebesturing
ontworpen. De koppelstanghefbomen zijn hierbij met een
driedelige koppelstang verbonden.
De zwenkbeweging van de servobedieningshendel werkt
via het stuurstangenstelsel (1, reeds gemonteerd) op een
arm van de servosaver (2). De servosaver bestaat uit twee
in een rechte hoek t.o.v. elkaar aangebrachte hefbomen
die niet start met elkaar verbonden zijn, maar via een veer
in een niveau met de servobedieningshendel t.o.v. elkaar
bewogen kunnen worden. De tweede hefboomarm van de
servosaver (3) stuurt het middelste deel van de koppelstang (4) en zorgt zo voor de stuurinslag van de wie-
len. De stuurinslag rechts en links wordt door de mechanische aanslag van de koppelstanghefboom tegen de
fuseedrager begrensd.
Inbouw van de stuurservo
-
Servoas met behulp van de afstandsbedieningszen-
der in neutrale stand brengen.
-
Zet de wielen in rijrichting op "rechtdoor".
-
Schroef een arm van de servobedieningshendel (1)
aan het stuurstangenstelsel (2).
-
Schroef de stuurservo met de servobevestigingen
op zijn kop, servoas naar voren, in het voorste deel
van de RC-inbouwplaat.
-
Bevestig nu de servobedieningshendel op de ser-
voas, zonder de stand van de wielen te veranderen.
60
1
2
3
4
1
3
4
2
Montagehandleiding en gebruiksaanwijzing HOTLANDER 1:10
© Conrad Electronic 01/06
AUSBAU / TUNING
Untersteuerndes Fahrverhalten:
Das Modell lässt sich nur schwer um die Kurve steuern, "schiebt" über die Vorderräder nach außen (zuviel
Traktion der Hinterachse bzw. zuwenig Traktion der gelenkten Vorderachse.
Als Gegenmaßnahme sollte die Bodenfreiheit hinten höher (bzw. vorne niedriger) eingestellt werden.
Übersteuerndes Fahrverhalten:
Das Modell "zieht" in die Kurve, das Heck neigt zum Ausbrechen (zuwenig Traktion auf der Hinterachse).
Als Gegenmaßnahme sollte die Bodenfreiheit hinten niedriger (bzw. vorne höher) eingestellt werden.
Als Grundeinstellung sollte die Vorderachse ca. 5 mm niedriger liegen als die Hinterachse!
Einstellung der Federvorspannung
-
Erhöhen der Federvorspannung
Ringschraube auf dem Außenrohr des Stoßdämpfers
im Uhrzeigersinn verdrehen.
Federung wird härter.
-
Verringern der Federvorspannung
Ringschraube auf dem Außenrohr des Stoßdämpfers
gegen den Uhrzeigersinn verdrehen.
Federung wird weicher.
Umsetzen der Stoßdämpfer
Alle vier Stoßdämpfer haben am unteren Querlenker je zwei weitere Befestigungspunkte rechts und links vom
serienmäßig verwendeten.
Mit dem Umsetzen der Stoßdämpfer erzielt man neben der Höher-/Tieferlegung des Chassis durch die
Änderung des Anstellwinkels auch eine Änderung im Ansprechverhalten der Dämpfung.
Bei einem flachen Anstellwinkel muß das Chassis tiefer einfedern, damit die Dämpfung anspricht. Man spricht
von hoher "Progressivität", d. h. die Federung spricht erst weich an und wird zunehmend härter.
Bei einem steilen Anstellwinkel ist die Progressivität entsprechend niedrig, d. h. die senkrechte
Relativbewegung des Chassis wird direkt in die Federung eingeleitet; die Dämpfungswirkung setzt sofort ein,
die Federung ist härter.
Parallel zur
Einfederungsrichtung
(=steilster
Anstellwinkel, 90°)
des Rades wird die Kraft
direkt eingeleitet und der
Stoßdämpfer wird
maximal beansprucht
Umsetzen der vorderen Stoßdämpfer unten
-
Ein Versetzen am unteren Querlenker nach innen
(steilerer Anstellwinkel) verringert die Progressivität.
Die Federung ist bereits bei geringem Einfedern härter.
Gleichzeitig wird das Fahrzeug höhergelegt.
-
Ein Versetzen nach außen (flacherer Anstellwinkel)
erhöht die Progressivität, die Federung spricht weicher an und
wird mit zunehmender Einfederung härter.
Das Fahrzeug wird tiefergelegt.
Umsetzen der hinteren Stoßdämpfer unten
-
Die Auswirkungen des Umsetzens auf die Dämpfung entsprechen den oben beschriebenen.
Technische Beratung:
Tel. 0180 / 5 31 21 16
Mo - Fr 8.00 bis 18.00 Uhr
CONRAD im Internet:
http://www.conrad.com
6
Senkrecht zur
Einfederungsrichtung
(=flachster
Anstellwinkel, 0°)
des Rades wird keine
Kraft eingeleitet und der
Stoßdämpfer bleibt
ohne Wirkung
21
Werbung
Kapitel
