Zuigbalkophanging
2
Zuigbalk
3
Klemhendel
4
2. De zuigbalk in de zuigbalkophanging plaatsen.
3. Beide klemhendels naar onderen zwenken.
Werking
GEVAAR
Vallende voorwerpen
Gevaar voor letsel
In gebieden waar het bedieningspersoneel geraakt kan
worden door vallende voorwerpen, mag het apparaat
niet zonder beschermdak worden gebruikt.
LET OP
Gevaarlijke situatie tijdens bedrijf
Gevaar voor letsel
Zet bij gevaar de veiligheidsschakelaar in de stand "0".
Bestuurdersstoel instellen
1. Bedien de stoelverstelhendel en verplaats de stoel
naar de gewenste positie.
2. Laat de hendel voor het instellen van de stoel los en
zet de stoel vast.
Het apparaat inschakelen
1. Op de bestuurdersplaats plaats nemen.
2. De intelligente sleutel erin steken.
3. De veiligheidsschakelaar op "1" zetten.
4. De programmaschakelaar op de gewenste functie
draaien.
5. Als op het display een van de onderstaande indica-
ties verschijnt, dan de voet van het gaspedaal ne-
men, de veiligheidsschakelaar op "0" zetten en de
nodige onderhoudswerkzaamheden uitvoeren.
Display
Handeling
Onderhoud Zuig-
De zuigbalk reinigen.
balk
Onderhoud Bor-
De borstels op slijtage controleren
stelkop
en reinigen.
Onderhoud Zuiglip De zuiglipppen op slijtage en in-
stelling controleren.
Onderhoud Turbi-
De turbinebeschermzeef reinigen.
nezeef
Onderhoud
Het filter verswater reinigen.
Schoonw. filter
6. Op de infoknop drukken.
7. De teller voor het onderhoud terugzetten (zie "Grijze
intelligente sleutel/onderhoudsteller terugzetten").
Instructie
Als de teller niet wordt teruggezet, verschijnt de onder-
houdsindicator telkens bij het inschakelen van het ap-
paraat opnieuw.
Licht inschakelen
Dagrijverlichting
De dagrijverlichting is aan als het apparaat ingescha-
keld is.
Werklamp (optie)
1. Zet de programmaschakelaar op transport.
2. Op de infoknop drukken.
3. Draai de infoknop tot "Schakelmenu" wordt ge-
toond.
4. Op de infoknop drukken.
5. Druk op de infoknop tot "Werklicht" is gemarkeerd.
6. Op de infoknop drukken.
Parkeerrem controleren
GEVAAR
Defecte parkeerrem
Gevaar voor ongevallen
Controleer voor elke handeling de werking van de par-
keerrem op het niveau.
1. Het apparaat inschakelen.
2. De rijrichtingsschakelaar op "vooruit" zetten.
3. Zet de programmaschakelaar op transport.
4. Het gaspedaal licht intrappen.
De rem moet hoorbaar ontgrendelen. Het apparaat
moet op effen terrein vlot wegrollen.
5. Het gaspedaal loslaten.
De rem moet hoorbaar vergrendelen.
Is dit niet het geval, stel het apparaat dan buiten bedrijf
en bel de klantenservice.
Rijden
GEVAAR
Geen remwerking
Gevaar voor ongevallen
Voordat u het apparaat gebruikt absoluut de werking
van de parkeerrem controleren. Gebruik het apparaat in
geen geval als de parkeerrem niet werkt.
GEVAAR
Geen remwerking tijdens bedrijf
Als het apparaat tijdens het gebruik geen remwerking
meer heeft, ga dan als volgt te werk:
Als het apparaat op een helling van meer dan 2% bij het
loslaten van het gaspedaal niet tot stilstand komt, mag
u om veiligheidsredenen de veiligheidsschakelaar al-
leen op "0" zetten als u de correcte mechanische wer-
king van de parkeerrem vóór de ingebruikneming van
het apparaat hebt gecontroleerd.
Stel het apparaat na het bereiken van de stilstand buiten
bedrijf en bel de klantenservice.
Neem de onderhoudsvoorschriften voor remmen in
acht.
GEVAAR
Onvoorzichtig rijden
Kantelgevaar
Rij in rijrichting en dwars op de rijrichting alleen op hel-
lingen tot maximaal 10% (Adv 15%).
Draai niet op hellingen.
Rijd langzaam door bochten en op natte ondergrond.
Rijd met het apparaat uitsluitend op verharde onder-
grond.
Verhoogd kantelgevaar bij apparaten met een be-
schermdak
Als het beschermdak tegen obstakels botst, is er een
verhoogde kans op kantelen.
Rijd voorzichtiger als u een apparaat met beschermdak
gebruikt.
Let op de maximale doorrijhoogte op de plaats van ge-
bruik. De hoogte van het apparaat vindt u in het hoofd-
stuk "Technische gegevens".
WAARSCHUWING
Gevaar voor letsel
Beweeg voorzichtig zodat uw hoofd het beschermdak
niet raakt wanneer u op het apparaat stapt.
Instructie
De rijrichting kan tijdens het rijden worden gewijzigd. Zo
kunnen door het meermaals vooruit- en terugrijden heel
matte plaatsen worden gepolijst.
1. De zitpositie innemen.
2. De intelligente sleutel erin steken.
3. De veiligheidsschakelaar op "1" zetten.
4. De programmaschakelaar op "transportrit" zetten.
5. De rijrichting met de rijrichtingsschakelaar aan het
bedieningspaneel instellen.
6. De rijsnelheid door het indrukken van het gaspedaal
bepalen.
7. Het gaspedaal loslaten.
Het apparaat stopt.
Bij overbelasting wordt de rijmotor uitgeschakeld. Op
het display verschijnt een storingsmelding. Bij overver-
hitting van de besturing wordt het betreffende aggregaat
uitgeschakeld.
8. Het apparaat minstens 15 minuten laten afkoelen.
9. De programmaschakelaar op "OFF" zetten, kort
wachten en op het gewenste programma zetten.
Verswater bijvullen
Vul vers water bij met het vulsysteem
1. Sluit de waterslang aan op de aansluiting van het
vulsysteem (maximale watertemperatuur 50 °C).
2. De watertoevoer openen.
3. Bewaak het apparaat. Het automatische vulsysteem
onderbreekt de watertoevoer, als de verswatertank
vol is.
4. De watertoevoer sluiten.
5. Verwijder de waterslang.
Verswater bijvullen
1. Het deksel van het verswaterreservoir openen.
2. Het verse water (maximaal 50 °C) tot 15 mm onder
de bovenkant van de tank vullen.
Instructie
Als eerst reinigingsmiddel en vervolgens water in het
reinigingsmiddelreservoir wordt gevuld, dan dit tot ster-
ke schuimvorming leiden.
Vóór de eerste ingebruikneming het verswaterreservoir
volledig vullen om het waterleidingsysteem te ontluch-
ten.
3. Het deksel van de verswatertank sluiten.
Reinigingsmiddel vullen
Aanwijzingen over reinigingsmiddelen
WAARSCHUWING
Ongeschikte reinigingsmiddelen
Gezondheidsgevaar, beschadiging van het apparaat
Gebruik alleen aanbevolen reinigingsmiddelen. Voor
andere reinigingsmiddelen is de exploitant het verhoog-
de risico met betrekking tot de bedrijfsveiligheid en het
gevaar voor ongevallen.
Gebruik alleen reinigingsmiddelen die vrij zijn van
chloor, oplosmiddelen, zout- en fluorwaterstofzuur.
Neem de veiligheidsaanwijzingen op de reinigingsmid-
delen in acht.
Nederlands
Instructie
Gebruik geen sterk schuimende reinigingsmiddelen.
Aanbevolen reinigingsmiddelen
Toepassing
Onderhoudsreiniging van alle water-
bestendige vloeren
Onderhoudsreiniging van glanzende
oppervlakken (bijvoorbeeld graniet)
Onderhoudsreiniging, tussentijdse
reiniging en basisreiniging van indu-
striële vloeren
Onderhoudsreiniging en basisreini-
ging van steengoed tegels
Onderhoudsreiniging van tegels in
het sanitaire bereik
Decoating van alle alkalibestendige
vloeren (bijvoorbeeld PVC)
Decoating van linoleumvloeren
Reinigingsmiddel met doseerinrichting vullen
Alleen variant DOSE:
Aan het vers water wordt op weg naar de reinigingskop
door een doseerinrichting reinigingsmiddel toegevoegd.
1. Het reinigingsmiddel in de reinigingsmiddelbus vul-
len.
Instructie
Met de doseerinrichting kan maximaal 3 % reinigings-
middel worden gedoseerd. Als de dosering hoger is,
moet het reinigingsmiddel in het verswaterreservoir
worden gedaan.
LET OP
Gevaar voor verstopping
Bij het toevoegen van het reinigingsmiddel aan de vers-
watertank kan het reinigingsmiddel uitdrogen en de wer-
king van de doseerinrichting verstoren.
Spoel na het toevoegen van het reinigingsmiddel in de
verswatertank het apparaat met helder water: Selecteer
een reinigingsprogramma met watertoepassing, stel de
hoeveelheid water in op de hoogste waarde, stel de rei-
nigingsmiddeldosering in op 0.
Instructie
Het apparaat heeft een verswaterniveau-indicator op
het display. Bij een leeg verswaterreservoir wordt de do-
sering van het reinigingsmiddel uitgeschakeld. De reini-
gingskop blijft werken zonder toevoer van vloeistof.
Reinigingsmiddel in de tank doen
1. Het reinigingsmiddel in het verswaterreservoir vul-
len.
Opmerking: De deksel voor de vulopening van het
verswaterreservoir kan voor het meten van het rei-
nigingsmiddel worden gebruikt. Hij is aan de binnen-
zijden voorzien van een schaalindeling.
Parameters instellen (gele intelligente
sleutel)
In het apparaat zijn de parameters voor de verschillen-
de reinigingsprogramma's vooraf ingesteld.
Afhankelijk van de autorisatie van de gele intelligente
sleutel kunnen afzonderlijke parameters worden gewij-
zigd.
De wijziging van de parameters is slechts actief tot met
de programmaschakelaar een ander reinigingspro-
gramma wordt gekozen.
Als parameters permanent moeten worden gewijzigd,
dan moet voor de instelling een grijze intelligente sleutel
worden gebruikt. De instelling wordt beschreven in de
paragraaf "Grijze intelligente sleutel".
Instructie
Vrijwel alle displayteksten over de parameterinstelling
spreken voor zich. De enige uitzondering is de FACT-
parameter:
● Fine Clean: Laag borsteltoerental voor het verwijde-
ren van grijze waas op keramische steen.
● Whisper Clean: Gemiddeld borsteltoerental voor de
onderhoudsreiniging met verlaagd geluidsniveau.
● Power Clean: Hoog borsteltoerental voor het polijs-
ten, kristalliseren en vegen.
1. De programmaschakelaar op het gewenste reini-
gingsprogramma zetten.
2. Aan de infoknop draaien tot de gewenste parameter
wordt weergegeven.
3. Op de infoknop drukken.
De ingestelde waarde knippert.
4. De gewenste waarde instellen door aan de infoknop
te draaien.
5. De gewijzigde instelling door het indrukken van de
infoknop bevestigen of wachten tot de ingestelde
waarde na 10 seconden automatisch wordt overge-
nomen.
Zuiveringsmid-
delen
RM 746
RM 756
RM 780
RM 755 es
RM 69 Industrie-
reiniger
RM 753
RM 751
RM 752
RM 754
47