f) Diodetest
Controleer of alle te meten aansluitpunten, schakelingen en componenten evenals andere meetob-
jecten volledig spanningsloos en ontladen zijn.
In deze meetfunctie komt de zwarte meetpunt, omwille van het type, overeen met de anode!
Tijdens de diodetest wordt de doorlaatspanning „U" (UF = stroomrichting, UR = sperrichting) en de bedrijfsstroom „I"
(IF = stroomrichting, IR = sperrichting) van een diode bepaald.
Ga als volgt te werk om deze meting uit te voeren:
- Kies met de draaischakelaar de meetfunctie "Ω" en het passende meetbereik voor
de diode. Begin met het kleinste bereik. „x100k/1,5 µA". en schakel dan over naar
hoger (tot maximaal x1/150 mA).
- Verbind het zwarte meetsnoer met de COM-bus (6) en het rode meetsnoer met de
V/Ω-bus (7).
- Stel de nulstand in met de instelknop (3).
- Controleer of de drukknop "Vrms/Vp-p" (9) niet is ingedrukt.
- Houd beide meetpennen tegen elkaar en wacht tot de wijzer zich gestabiliseerd
heeft. Er moet een waarde van ongeveer 0 ohm worden aangegeven. Stel bij
een afwijking de wijzer met de 0 ohm-instelregelaar (8) bij naar 0 ohm. Als deze
instelling niet mogelijk is, moeten beide mignonbatterijen (AA) vervangen worden.
- Om in de doorlaatrichting te meten, moet de zwarte meetpunt met de anode en de
rode meetpunt met de kathode worden verbonden. Voer ook altijd een meting uit
met de polen omgekeerd.
- Lees de meetwaarde voor de spanning (UF/UR) af op de schaal "LV" in de een-
heid volt (V).
- De bedrijfsstroom (IF/IR) wordt op de schaal "LI" getoond. De eenheid komt overeen met het gekozen meetbereik
(µA/mA).
De bedrijfsstroom kan gekozen worden van 1,5 µA tot 150 mA. Opgelet! Bij een te hoge stroom kan de
component beschadigd raken.
- Als er geen aanduiding volgt, dan meet u de diode in de geblokkeerde richting of is de diode defect (onderbre-
king).
- Zet na voltooiing van de meting de draaischakelaar in de positie "OFF" om de multimeter uit te schakelen.
84