De trekker gebruiken
lang de uitrustingsvariant bevindt het choke-
symbool zich daar. Indien dit niet zo is, trek
de afzonderlijke choke-knop uit (02/1).
5. Steek de contactsleutel in het contactslot
(02/4).
6. Draai de contactsleutel in stand 'III' en houd
deze zo lang in deze stand tot de motor
draait.
Opmerking: Om de startaccu te ontzien,
mag de startpoging niet langer dan ongeveer
5 seconden duren.
7. Laat vervolgens de contactsleutel los, die au-
tomatisch in stand 'II' springt.
8. Zet de regelaar (02/2) voor het motortoeren-
tal op bedrijfsstand. Bij een uitrustingsvariant
met choke-knop drukt u deze opnieuw in
(02/1).
Zet de motor uit
1. Schakel het maaiwerk uit (02/5).
2. Zet de regelaar (02/2) voor het motortoeren-
tal op stationaire stand.
3. Druk het rempedaal (05/1) in en blokkeer het
met de vergrendelingshendel (05/2).
4. Draai de contactsleutel (02/4) naar stand „0".
5. Trek de contactsleutel uit.
WAARSCHUWING! Gevaar door hete mo-
tor! Let er bij het uitschakelen van de motor op
dat hete motoronderdelen (zoals de uitlaatdem-
per) geen voorwerpen of materialen in de nabije
omgeving, kunnen ontsteken!
7.5
Met de trekker rijden
WAARSCHUWING! Gevaar door onaan-
gepaste snelheid! Rijd vooral in het begin lang-
zaam om aan het rij- en remgedrag van de trek-
ker te wennen! Voor elke richtingsverandering
moet de rijsnelheid zodanig worden verminderd
dat de bestuurder altijd de controle over de ga-
zontrekker behoudt en deze daarbij niet kan om-
kantelen!
Uw trekker wordt aangedreven door een hy-
drostaat(pedaalbediening).
7.5.1
Rit voorbereiden bij temperaturen
onder de 10 °C
1. Controleer dat het maaiwerk NIET is inge-
schakeld. Controleer hiervoor de tuimelscha-
kelaar (02/5, stand „0").
2. Start de motor en laat hem ong. 30 seconden
lang warmdraaien om de viscositeit van de
versnellingsbakolie te optimaliseren. Daarna
493516_a
kunt u met de trekker rijden. Het maaiwerk
mag pas worden ingeschakeld als de motor
enkele minuten heeft gedraaid.
7.5.2
Met hydrostaat (pedaalbediening)
rijden
1. Druk het rempedaal (05/1) in en blokkeer het
met de vergrendelingshendel (05/2).
2. Stel het maaiwerk in op de grootste maai-
hoogte (06/2).
3. Start de motor.
4. Druk de rem in (05/1).
5. Druk langzaam op het voetpedaal voor de
gewenste rijrichting:
■
Vooruit: Voetpedaal (04/2)
■
Achteruit: Voetpedaal (04/1)
6. Hoe verder u het pedaal indrukt, hoe sneller
de trekker zich in de gewenste richting ver-
plaatst.
7. Om te stoppen, laat u het voetpedaal los en
drukt u het rempedaal (05/1) in.
OPMERKING Trek altijd, wanneer u de
trekker verlaat, de parkeerhendel aan bij inge-
duwd rempedaal, zodat de trekker niet kan weg-
rollen!
7.5.3
Met cruise control rijden
OPMERKING De cruise control kan enkel
worden ingeschakeld bij voorwaarts rijden. Wan-
neer de rem wordt ingedrukt, wordt de cruise
control automatisch uitgeschakeld.
Cruise control in-/uitschakelen:
■
Hendel (02/3) omhoogzwenken.
De cruise control wordt ingeschakeld.
■
Hefboom (02/3) omlaagzwenken.
De cruise control wordt uitgeschakeld.
7.5.4
Rijden en maaien op hellingen
WAARSCHUWING! Gevaar door fout bij
het rijden op hellingen! Wees bijzonder voor-
zichtig bij het rijden op hellingen! Er bestaat geen
„veilige" helling. Neem daarvoor vooral de vol-
gende veiligheidsinstructies in acht! Wanneer de
wielen doordraaien of wanneer het voertuig bij
het omhoogrijden op een helling blijft steken,
schakel de maaier en de hulpstukken uit. Rijd
daarna langzaam en recht vooruit de helling af!
Door het extra gewicht van een volle grasop-
vangbak neemt het kantelgevaar van de gazont-
rekker toe!
59