- Kit TIG-lassen.
- Adaptor Argon-gasfles.
- Drukreductor.
- TIG-toorts.
- Zelfverdonkerend masker: met vaste of regelbare filter.
- Kabel van retourstroom van het lassen volledig met massaklem.
3. TECHNISCHE GEGEVENS
3.1 KENTEKENPLAAT (FIG. A)
De belangrijkste gegevens m.b.t. het gebruik en de prestaties van de lasmachine zijn
samengevat op de kentekenplaat met de volgende betekenis:
1- Beschermingsgraad van het omhulsel.
2- Symbool van de voedingslijn:
1~: eenfase wisselspanning;
3~: driefasen wisselspanning.
3- Symbool S: wijst erop dat er lasoperaties mogen uitgevoerd worden in een ruimte
met een verhoogd risico van elektroshock (vb. in de onmiddellijke nabijheid van
grote metalen massa's).
4- Symbool van de voorziene lasprocedure.
5- Symbool van de binnenstructuur van de lasmachine.
6- EUROPESE referentienorm voor de veiligheid en de bouw van de machines voor
booglassen.
7- Inschrijvingsnummer voor de identificatie van de lasmachine (noodzakelijk voor de
technische service, de aanvraag van reserve onderdelen en het opzoeken van de
oorsprong van het product).
8- Prestaties van het lascircuit:
- U
: maximum spanning piek leeg .
0
- I
/U
: Genormaliseerde overeenstemmende stroom en spanning die door de
2
2
lasmachine tijdens het lassen kunnen verdeeld worden.
- X : Verhouding intermittentie: duidt de tijd aan dat de machine de
overeenstemmende stroom kan verdelen (zelfde kolom). Wordt uitgedrukt in
%, op basis van een cyclus van 10min (vb. 60% = 6 minuten werk, 4 minuten
pauze; en zo verder).
Ingeval de gebruiksfactoren (van de kentekenplaat, die verwijzen naar 40°C
ruimte) overschreden worden, wordt de ingreep van de thermische beveiliging
bepaald (de lasmachine blijft in stand-by tot haar temperatuur terug binnen de
toegestane limieten ligt).
- A/V-A/V : Duidt de gamma aan van de regeling van de lasstroom (minimum -
maximum) aan de overeenstemmende boogspanning.
9- Kentekens van de voedingslijn:
- U
: Wisselspanning en voedingsfrequentie van de lasmachine (toegelaten
1
limieten ±10%):
- I
: Maximum stroom verbruikt door de lijn.
1 max
- I
: Effectieve voedingsstroom.
1ef f
10-
: De waarde van de zekeringen met vertraagde werking moet voorzien
worden voor de bescherming van de lij.
11- Symbolen m.b.t. de veiligheidsnormen waarvan de betekenis aangeduid is in
hoofdstuk 1 "Algemene veiligheid voor het booglassen ".
Opmerking: Het aangegeven voorbeeld van de kentekenplaat geeft een indicatieve
aanwijzing van de betekenis van de symbolen en van de cijfers; de exacte waarden
van de technische gegevens van de lasmachine in uw bezit moeten rechtstreeks
genomen worden van de kentekenplaat van de lasmachine zelf.
3.2 ANDERE TECHNISCHE GEGEVENS
- LASMACHINE:
zie tabel 1 (TAB. 1).
- TOORTS:
zie tabel 2 (TAB. 2).
Het gewicht van de lasmachine staat aangeduid in tabel 1 (TAB. 1).
4. BESCHRIJVING VAN DE LASMACHINE
4.1 BLOKSCHEMA
De lasmachine bestaat hoofdzakelijk uit modules van vermogen en controle, gemaakt
op gedrukte schakelingen en geoptimaliseerd voor het bekomen van een maximum
bedrijfszekerheid en een beperkt onderhoud.
4.1.1 Lasmachine met ontsteking LIFT (FIG. B)
1- Ingang; eenfase-voedingslijn, groep gelijkrichter, correctiecircuit van de
vermogensfactor (PFC indien voorzien) en condensators van nivellering.
2- Switching-brug naar transistors (IGBT) en drivers; schakelt de gelijkgerichte
lijnspanning om in wisselspanning met hoge frequentie en voert de afstelling van
het vermogen uit in functie van de gevraagde stroom/spanning van het lassen.
3- Transformator met hoge spanning; het primair wikkelen wordt gevoed met de
spanning omgezet door het blok 2; deze heeft tot functie de spanning en de stroom
aan te passen aan de waarden noodzakelijk voor de procedure van booglassen en
gelijktijdig het lascircuit galvanisch te isoleren van de voedingslijn.
4- Brug secundaire gelijkrichter met inductantie van nivellering; schakelt de
wisselspanning/-stroom geleverd door het secundair wikkelen om in gelijkstroom/-
spanning aan heel lage golving.
5- Elektronica van controle en afstelling; controleert onmiddellijk de waarde
van de lasstroom en vergelijkt deze met de waarde ingesteld door de operator;
moduleert de bedieningsimpulsen van de drivers van de IGBT die de afstelling
uitvoeren.
6- Logica van controle van de werking van de lasmachine: stelt de cycli van het
lassen in, verifieert de veiligheidssystemen.
7- Paneel van instelling en visuele weergave van de parameters en de werkwijzen.
8- Ventilator van koeling van de lasmachine.
4.2 INRICHTINGEN VAN CONTROLE, AFSTELLING EN VERBINDING
4.2.1 COMPACTE Lasmachine met ontsteking LIFT
4.2.1.1 Voorste paneel (FIG. C)
1- Drukknop selectie werkwijzen en parameters van werking:
- eerste functie: selectie MMA of TIG.
- tweede functie (verlengde druk in werkwijze MMA): afstelling Hot Start, Arc
Force en indien voorzien inwerkingstelling/buitenwerkstelling inrichting VRD.
De snelle druk van de drukknop staat toe de te regelen parameter te selecteren
met de encoder (5) met aanduiding op de display (3) van de desbetreffende
waarde.
Om deze procedure van afstelling te verlaten is de verlengde druk van de
drukknop noodzakelijk.
Hot Start (op display "hot XX"):
Parameter van afstelling van de beginoverstroom (afstelling 0-100%) met
aanduiding op de display van het percentage van vermeerdering in vergelijking
met de waarde van de voorgeselecteerde lasstroom. Deze afstelling
vergemakkelijkt de ontsteking van de elektrische boog.
Arc Force (op display "arc XX"):
Parameter van afstelling van de dynamische overstroom (afstelling 0-100%) met
aanduiding op de display van het percentage van vermeerdering in vergelijking
met de waarde van de voorgeselecteerde lasstroom. Deze afstelling verbetert
de vloeibaarheid van het lassen en voorkomt het vastlijmen van de elektrode
aan het stuk.
VRD (op display "vrd XX"):
Inrichting van reductie van de uitgangsspanning leeg (selectie on-off) met
aanduiding op de display (3) inrichting actief "vrd ON" en inrichting niet actief
"vrd OFF". Deze inrichting verhoogt de veiligheid van de operator wanneer de
lasmachine aangeschakeld is maar niet in de conditie van lassen staat.
Let op: Bij modellen waarop dit is voorzien, kunt u kiezen tussen 2 verschillende
kalibraties van de maximale beschikbare lasstroom.
CL.1: Kalibratie met verlaging van de maximale lasstroom (minder vermogen
beschikbaar).
CL.2: Kalibratie zonder verlaging van de maximale lasstroom (meer vermogen
beschikbaar).
Deze speciale functie kan worden geopend door de selectietoets ingedrukt
te houden tijdens het inschakelen van het lasapparaat (met afsluiting van de
hoofdschakelaar).
Oorspronkelijk is CL.1 geselecteerd; verder is een algemene reset van de
parameters mogelijk (res ON/OFF).
De procedure wordt afgesloten op de manier die al is beschreven.
2- Leds instelling werkwijzen en parameters van werking:
2a
vaste led: selectie werkwijze MMA.
knipperende led: afstelling Arc Force, Hot Start, VRD (indien voorzien).
2b
vaste led: selectie werkwijze TIG.
3- Alfanumeriek display.
4- Gele led: normaal uit, indien aan wijst deze op de blokkering van de lasmachine
(de machine blijft aan zonder stroom te verspeiden) wegens de ingreep van een
van de volgende beschermingen:
- Thermische bescherming: aan de binnenkant van de lasmachine werd een te
hoge temperatuur bereikt. Het herstel van de normale werking is automatisch.
Alarm op display "AL.2".
- Bescherming tegen over- en onderspanning van de lijn: de spanning ligt
buiten het spreidingsgebied +/- 15% in vergelijking met de waarde van de plaat.
Alarm op display "AL.1".
LET OP: Het overschrijden van de limiet van de hoogste, voornoemde, spanning
zal de inrichting ernstig beschadigen.
- Bescherming ANTI STICK: de elektrode is vastgelijmd aan het te lassen
materiaal, de handmatige verwijdering is mogelijk.
Het herstel van de normale werking is automatisch.
5- Encoder voor de afstelling van de parameters van het lassen, staat de afstelling
toe ook tijdens het lassen.
6- Negatieve snapmofverbinding (-) om de laskabel te verbinden.
7- Positieve snapmofverbinding (+) om de laskabel te verbinden
4.2.1.2 Achterste paneel (FIG. D)
1 - Voedingskabel 2p + (
2 - Hoofdschakelaar O/OFF - I/ON (verlicht).
5. INSTALLATIE
LET OP! ALLE OPERATIES VAN INSTALLATIE EN ELEKTRISCHE
AANSLUITINGEN
UITVOEREN
UITGESCHAKELD EN LOSGEKOPPELD VAN HET VOEDINGSNET.
DE ELEKTRISCHE AANSLUITINGEN MOETEN UITSLUITEND UTGEVOERD
WORDEN DOOR ERVAREN OF GESCHOOLD PERSONEEL.
5.1 ASSEMBLAGE
5.1.1 Assemblage retourkabel -tang (FIG. E)
5.1.2 Assemblage laskabel-tang elektrodenhouder (FIG. F)
5.2 WERKWIJZEN VAN OPTILLEN VAN DE LASMACHINE
Alle in deze handleiding beschreven lasmachines moeten opgetild worden
gebruikmakend van het handvat.
5.3 PLAATSING VAN DE LASMACHINE
De plaats van installatie van de lasmachine bepalen zodanig dat er geen hindernissen
zijn ter hoogte van de opening van de ingang en uitgang van de koellucht (gedwongen
circulatie middels ventilator); intussen controleren dat er geen geleidend stof, bijtende
dampen, vocht, enz. worden aangezogen.
Een vrije ruimte van minstens 250mm rond de lasmachine voorzien.
LET OP! De lasmachine op een vlak oppervlak plaatsen met een
gepast draagvermogen voor het gewicht van de machine teneinde kantelen of
gevaarlijke verplaatsingen te voorkomen.
5.4 AANSLUITING OP HET NET
- Voordat men gelijk welke elektrische verbinding uitvoert, verifiëren of de gegevens
op de plaat van de lasmachine overeenstemmen met de spanning en de frequentie
van het net beschikbaar op de plaats van de installatie.
- De lasmachine moet uitsluitend verbonden worden met een voedingssysteem met
een neutraalgeleider verbonden met de aarde.
- Om
de
bescherming
differentiaalschakelaars gebruiken van het type:
- Type A (
) voor eenfase machines;
- Teneinde te beantwoorden aan de vereisten van de Norm EN 61000-3-11 (Flicker)
raadt men aan de lasmachine te verbinden met de punten van interface van het
voedingsnet die een kleinere impedantie hebben van Zmax = 0.25 ohm (eenfase).
- De lasmachine valt niet binnen de vereisten van de norm IEC/EN 61000-3-12
(modellen zonder PFC).
Indien ze verbonden wordt met een openbaar voedingsnet, behoort het tot de
verantwoordelijkheid van de installateur of van de gebruiker te verifiëren of
de lasmachine kan aangesloten worden (indien nodig, de beheerder van het
distributienet raadplegen).
5.4.1 Stekker en stopcontact
- De eenfase lasmachines met stroomopname kleiner dan of gelijk aan 16A zijn bij
de oorsprong uitgerust met een voedingskabel met standaardstekker (2P+T) 16A \
250V.
- De eenfase lasmachines met stroomopname groter dan 16A zijn uitgerust met een
voedingskabel die verbonden moet worden met een standaardstekker (2P+T) met
een adequaat vermogen. Een stopcontact van het net voorinstellen voorzien van
een zekering of een automatische schakelaar; het desbetreffende uiteinde van de
aardeaansluiting moet verbonden worden met de aardegeleider (geel-groen) van de
voedingslijn.
- De Tabel 1 (TAB. 1) geeft de aanbevolen waarden in ampères van de trage
zekeringen van de lijn gekozen op basis van de max. nominale stroom verspreid
door de lasmachine, en van de nominale voedingsspanning.
- 35 -
).
MET
DE
LASMACHINE
tegen
onrechtstreeks
contact
ZORGVULDIG
te
garanderen,