Herunterladen Inhalt Inhalt Diese Seite drucken
Inhaltsverzeichnis

Werbung

Verfügbare Sprachen
  • DE

Verfügbare Sprachen

  • DEUTSCH, seite 43
5.5 BEDIENING
5.5.1 De motor starten
Vóór het starten van de motor moeten
de acties in paragraaf 5.2 - 5.4 worden
uitgevoerd.
1. Controleer of de bougiekabel op de bougie is
geplaatst.
2. Controleer of het maaidek is uitgeschakeld.
3. Zet de versnellingshendel in de vrijstand (N).
4. Starten van een koude motor - zet de gashendel
in de chokestand.
Starten van een warme motor - zet de gashendel
op volgas (ca. 2 cm onder de chokestand).
5. Druk het koppelings-/rempedaal geheel in.
6. Draai de contactsleutel en start de motor.
7. Als u de choke hebt gebruikt, duw dan zodra de
motor is gestart de gashendel geleidelijk naar
vol gas (ca. 2 cm onder de chokestand).
8. Laat de machine na een koude start niet meteen
belast werken, maar laat de motor eerst enkele
minuten warmdraaien. Op die manier kan de
olie eerst opwarmen.
5.5.2 Wegrijden
Gebruik de machine altijd vol gas tijdens het ri-
jden.
1. Druk het koppelings-/rempedaal geheel in.
2. Schakel naar de gewenste versnelling.
3. Laat het koppelings-/rempedaal langzaam ge-
heel los en de machine begint te rijden in de ge-
wenste richting.
4. Schakel het maaidek in.
5.5.3 Tips voor het rijden
Zorg dat er voldoende olie in de motor aanwezig is.
Met name bij het rijden op hellingen. Zie 5.3.
Wees voorzichtig bij het rijden op hell-
ingen. Start of stop niet plotseling als u
een helling op- of afrijdt. Rijd nooit
dwars over een helling. Rijd van boven
naar beneden en van beneden naar bov-
en.
Neem gas terug op hellingen en als u
scherpe bochten maakt om te
voorkomen dat de machine kantelt of u
de controle over de machine verliest.
NEDERLANDS
Rijd niet met de machine
op een helling met een
grotere hellinghoek dan
10º.
Zie afb. 11.
Draai bij rijden in de hoogste versnel-
ling en bij vol gas het stuur niet volledig
naar één kant. De machine kan dan
kantelen.
Rijd nooit met de machine met de mo-
torkap open.
Rijd nooit met het maaidek inge-
schakeld in de transportstand. Dit leidt
tot schade aan de aandrijfriem van het
maaidek.

5.6 GRAS MAAIEN

5.7 Maaihoogte
U krijgt de beste maairesultaten als eenderde van
het gras wordt gemaaid. 2/3 van de lengte van het
gras blijft dan staan. Zie afb. 10.
Als het gras lang is en veel korter moet worden,
kunt u beter twee keer maaien met verschillende
maaihoogtes.
Gebruik niet de laagste stand als het oppervlak van
het gazon ongelijkmatig is. Anders loopt u het ge-
vaar dat de messen beschadigd raken door het op-
pervlak en dat de toplaag van het gazon wordt
verwijderd.
5.7.1 Composteren/achteruitworp
Het maaidek kan op twee manieren gras maaien:
• Composteren van het gras in het gazon.
• Uitwerpen van het gras achter het maaidek.
Het maaidek is bij aflevering ingesteld op compos-
teren. Om het gras achter het maaidek uit te wer-
pen, moet de plug (16:P) worden verwijderd.
Zie "6.16.2" en "6.16.3" voor informatie over het
demonteren en monteren van het maaidek.
5.7.2 Maaiadvies
Volg het onderstaande advies op voor een optimaal
maairesultaat:
• maai regelmatig.
• gebruik de motor op volle kracht.
• het gras moet droog zijn.
• zorg dat de messen scherp zijn.
5.8 STOPPEN
Als u de machine onbewaakt achterlaat,
neem dan de contactsleutel uit.
Direct na gebruik kan de motor zeer
heet zijn. Raak de demper, de cilinder
of de koelribben niet aan. Dit kan ern-
stige brandwonden veroorzaken.
1. Druk het koppelings-/rempedaal geheel in.
2. Zet de versnellingshendel in de vrijstand (N).
3. Schakel het maaidek uit.
NL
77

Werbung

Inhaltsverzeichnis
loading

Inhaltsverzeichnis