10. Bedrading
10.1. Voorzichtig
1 Volg de voorschriften van uw overheidsorgaan voor technische standaards
met betrekking tot elektrische apparaten, bedradingsvoorschriften en aanwij-
zingen van elk elektriciteitsbedrijf.
2 Bedrading voor de bediening (die vanaf nu transmissieleiding genoemd wordt)
moet apart (5 cm of meer) van de voedingskabel worden aangelegd zodat
deze niet wordt beïnvloed door elektrische ruis van de voedingskabel. (Plaats
de transmissieleiding en de voedingskabel niet in dezelfde elektriciteitsbuis.)
3 Zorg voor de juiste aarding van het buitenapparaat.
4 Geef wat ruimte rond de bedrading van de doos met elektrische onderdelen
van de binnen- en buitenapparaten, want deze doos moet soms verwijderd
worden bij onderhoudswerkzaamheden.
5 Verbind de voedingskabel nooit met het aansluitbed van de transmissieleiding.
Wanneer u dit doet, branden de elektrische onderdelen door.
6 Gebruik tweeaderige afschermkabels voor de transmissieleiding. Wanneer
transmissieleidingen van verschillende systemen verbonden worden met de-
zelfde meeraderige kabel, veroorzaakt de daaruit voortvloeiende slechte ver-
zending en ontvangst foutieve werking.
7 Alleen de aangegeven transmissieleidingen moeten worden aangesloten op
het aansluitblok voor transmissie naar het buitenapparaat.
(Transmissieleiding om aangesloten te worden op een binnenapparaat:
Aansluitblok TB3 voor een transmissieleiding. Anders: Aansluitblok TB7 voor
centrale bediening)
Bij foutieve aansluiting zal het systeem niet werken.
8 Wanneer een aansluiting moet worden gemaakt met een hoofdbedienings-
eenheid of apparaten van verschillende koelsystemen in groepsverband moe-
ten werken, moet een transmissieleiding voor bediening gelegd worden tus-
sen de buitenapparaten. (2-dradige leiding zonder polariteit)
Wanneer apparaten van verschillende koelsystemen samenwerken zonder de
aansluiting op de hoofdbedieningseenheid, dient u de invoegklem van de kort-
sluitverbindingsklem van CN41 van één buitenapparaat naar CN40 te ver-
plaatsen.
9 De groep wordt ingesteld met behulp van de afstandsbedieningseenheid.
10.2. Bedieningsdoos en aansluitpositie van
bedrading
<Kabels van de compressor en het binnenapparaat
aansluiten>
1. De bedieningsdoos voor de bedrading van het binnenapparaat bevindt zich op
de compressor.
2. Aangesloten met eenvoudige afstandsbediening.
Sluit de transmissieleiding voor binnenapparaten aan op het aansluitblok voor
de transmissielijn (TB3) of sluit de bedrading tussen buitenapparaten of de
bedrading met het centrale besturingssysteem aan op het aansluitblok voor
centrale besturing (TB7). Wanneer u afgeschermde bedrading gebruikt, dient
u de afscherming van de transmissieleiding van het binnenapparaat te aarden
via de aardschroef (
) en de afscherming van de leiding tussen de buiten-
apparaten en het centrale besturingssysteem te aarden op de aansluitklem
(S) voor de afscherming op het aansluitblok (TB7) van het centrale besturings-
systeem. Daarnaast dient, in het geval van een buitenapparaat waarbij de
aansluitklem CN41 is vervangen door CN40, de aansluitklem (S) voor de
afscherming op het aansluitblok (TB7) van het centrale besturingssysteem
ook te worden geaard via de aardschroef (
Zorg dat de bedrading goed met de kabelband aan de onderkant van het
aansluitblok is bevestigd, zodat het aansluitblok is beveiligd tegen uitwendige
krachten. Als een uitwendige kracht op het aansluitblok wordt uitgeoefend, kan
dit leiden tot beschadiging van het blok, kortsluiting, een aardfout of brand.
[Fig. 10.2.1] (P.6)
A Netvoeding
C Aardschroef
3. Leidingbevestigingsplaten (ø27) worden meegeleverd.Leid het netsnoer en de
transmissieleidingen door de juiste doordrukopeningen en verwijder vervol-
gens de afdekking van de doordrukopening aan de onderkant van de aansluit-
doos en sluit de draden aan.
4. Sluit het netsnoer aan op de bedieningsdoos m.b.v. een kabeldoorvoer die
spankrachten kan opvangen (een PG-aansluiting of iets dergelijks).
5. Maak de opening smaller met behulp van een buis om te voorkomen dat kleine
dieren naar binnen dringen.
6. Gebruik het aansluitblok voor de pompvergrendeling (TB8) voor het vergren-
delen van het apparaat met de pomp in het watercircuit.
Vergeet niet de kortsluitdraad in het aansluitblok te verwijderen als u de pomp
wilt vergrendelen (TB8).
Breng de kabel naar TB8 via dezelfde weg aan als de voedingskabel.
).
B Transmissieleiding
<Aansluiting warmtewisselaar – compressor>
1. Sluit de aansluitklemmen op de compressor en de warmtewisselaar aan met
de kabels die op de compressor (adapter voor externe verwarming) zijn aan-
gebracht.
2. Het bovenste onderhoudspaneel kan worden verwijderd door de drie schroe-
ven aan de bovenkant los te draaien en het paneel vervolgens te kantelen,
door de bovenkant van het apparaat weg en omhoog te trekken.
3. Het onderste onderhoudspaneel kan worden verwijderd nadat eerst het bo-
venste onderhoudspaneel is verwijderd. Draai de 3 schroeven aan de boven-
kant los, kantel het paneel door de bovenkant van het apparaat weg en om-
hoog te trekken.
4. Sluit de apparaten aan volgens de onderstaande afbeelding. Breng de voedings-
kabel [0,75 mm
2
] en de besturingskabel [0,3 mm
5 cm uit elkaar. Laat deze niet met de pijpen in contact komen. Sluit de warmte-
wisselaar en de compressor via 3 van de 4 aansluitklemmen op elk apparaat
aan.
[Fig. 10.2.2] (P.6)
A Warmtewisselaar
C Kabelklem (voedingskabel)
E Besturingskabel
<A>Vergrote weergave van de doorsnede van de aansluitklem
<B> Zijde van de warmtewisselaar
<C> Zijde van de compressor
<D> CN102B (Voor de voedingskabel)
<E> CN103B (Voor de besturingskabel)
<F> CN101B (Voor de voedingskabel)
<G>CN102A (Voor de voedingskabel)
<H> CN103A (Voor de besturingskabel)
<I> CN101A (Voor de voedingskabel)
<J> CN104B (Voor de besturingskabel)
<K> CN104A (Voor de besturingskabel)
5. De lengte van standaardkabel, exclusief de interne bedrading van de warmte-
wisselaar en de compressor, bedraagt ongeveer 1,5 m. Indien langere kabels
nodig zijn, kunt u optionele verlengkabels voor de waterverwarming gebruiken
(verkrijgbaar in lengtes van 5 m en 10 m, exclusief de interne bedrading van
het apparaat).
6. Zet de overtollige voedingskabel [0,75 mm
scheiden op het zijpaneel van de compressor vast met kabelklemmen. Kies
kabelklemmen van de juiste grootte, afhankelijk van de hoeveelheid overtol-
lige kabel.
[Fig. 10.2.3] (P.6)
<A> Compressor
A Kabelklem voor de voedingskabel
B Kabelklem voor de besturingskabel
7. Aangesloten kabel warmtewisselaar – compressor.
Kabel 1
Benaming van de kabels
Kabel met 8 aders
Soort besturingskabel
(niet afgeschermd)
VCT *2
Kabeldiameter
0,75 mm
Maximale aansluitlengte
Opmerkingen
Voer de kabel die op de warmtebron is aangesloten
door een buis. Bevestig beide einden van de buis aan
het huis van het apparaat. Voer kabel 1 en kabel 2
niet samen met kabel 3 en 4 door dezelfde buis.
*1 : Uitsluitend type PQHY-P400, 500
*2 : De VCT-kabel mag niet lichter zijn dan volgens 245 IEC57.
*3 : De VCTF-kabel mag niet lichter zijn dan volgens 245 IEC53.
10.3. Bedrading transmissiekabels
1 Typen bedieningskabels
1. Bedrading transmissiekabels
•
Typen van transmissiekabels: Afschermdraad CVVS of CPEVS of MVVS
•
Kabeldoorsnede: Meer dan 1,25 mm
•
Maximaal toegestane kabellengte: Minder dan 200 m
•
Maximumlengte van de transmissiekabels voor centrale bediening en de
verbindingskabels tussen binnenunit en buitenunit (maximumlengte via binnen-
unit): 500 m.
De maximumlengte van de bedrading tussen de voedingseenheid voor de
transmissiekabels op de transmissiekabels (voor centrale bediening en elke
buitenunit) en systeembediening is 200 m.
2
] gescheiden aan, minimaal
B Compressor
D Kabelklem (besturingskabel)
F Voedingskabel
2
] en besturingskabel [0,3 mm
Kabel 2
Kabel 3
Kabel 4 *1
Kabel met 12 aders
Kabel met 12 aders
Kabel met 6 aders
(niet afgeschermd)
(niet afgeschermd)
(niet afgeschermd)
VCT *2
VCTF *3
VCTF *3
2
0,75 mm
2
0,3 mm
2
0,3 mm
10 m
2
75
2
] ge-
2