m Controleer vóór het aansluiten van het apparaat of de spe-
cificaties op het typeplaatje overeenkomen met de gegevens
van het stroomnet.
m Waarschuwing! Trek altijd de voedingsstekker eruit
voordat u instellingen aan het apparaat uitvoert.
9.1 Grondplaat en kolom monteren (afb. 2)
1.
Schuif de snelspanner (2) over de kolom (3).
2.
Plaats de kolom (3) zo in de grondplaat (1) dat de gelei-
dingspen aan het onderste uiteinde van de kolom (3) in
de groef van de grondplaat (1) vastklikt.
3.
Draai de voorgemonteerde bevestigingsschroeven (A)
aan de achterkant van de grondplaat (1) vast met de
inbussleutel (21).
9.2 Parallelaanslag monteren (afb. 4)
1.
Schuif de parallelaanslag (16) in de groeven van de
grondplaat (1).
2.
Zorg ervoor dat de schuifblokken onder de vleugel-
schroeven voor de parallelaanslag (15) op de groeven
zijn uitgelijnd.
3.
Verplaats de parallelaanslag (16) naar de gewenste po-
sitie en draai de vleugelschroeven voor de parallelaan-
slag (15) vast.
9.3 Montage handgreep (afb. 2)
1.
Verwijder de voorgemonteerde bevestigingsschroef (B).
2.
Let op de juiste bevestiging van de afstandhouder (13).
3.
Schuif de handgreep (8) op de opname (G), zoals weer-
gegeven in Afb. 2.
4.
Plaats de moer (C) in de uitsparing in de handgreep (8)
en haal de bevestigingsschroef (B) aan.
9.4 Montage diepteaanslag (afb. 2)
1.
Breng de diepteaanslag (7) van bovenaf in de uitsparing
van de behuizing.
2.
Monteer de klemhendel diepteaanslag (6), zoals weer-
gegeven in Afb. 2.
9.5 Apparaat op een werkoppervlak monteren
(afb. 4)
Bevestig het apparaat op het werkoppervlak door de grond-
plaat (1) op het werkoppervlak vast te schroeven.
10. Bediening
10.1 Hoogteverstelling (afb. 2, 3)
U kunt de positie van de machinekop aanpassen aan de hoog-
te van het werkstuk of de lengte van het gereedschap.
1.
Houd de handgreep (8) vast.
2.
Open de klemhendel voor de hoogteverstelling (5).
3.
Bepaal de positie van de machinekop met de handgreep
(8).
4.
Zet de machinekop op deze positie vast met de klemhen-
del voor de hoogteverstelling (5).
Let op! In de laagste positie van de machinekop moet u erop
letten dat deze niet voorbij het uiteinde van de markering (23)
wordt verplaatst.
28
NL/BE
Borg de machinekop in deze positie met de klemhendel hoog-
teverstelling (5). Als dit niet wordt gedaan, kan de geleiding
beschadigd raken.
10.2 Boordiepte instellen (afb. 1, 11)
Met de diepteaanslag (7) kunt u de boordiepte bepalen.
1.
Open de klemhendel voor de diepteaanslag (6).
2.
Voer een proefboring uit. Zodra de gewenste diepte is
bereikt, haalt u de klemhendel diepteaanslag (6) weer
aan.
3.
De diepteaanslag (7) is nu op de gewenste boordiepte
vergrendeld.
4.
Controleer aansluitend de positie van de diepteaanslag.
Als de weergegeven maat niet overeenkomt met de feite-
lijke boordiepte, kan de aanwijzer (9) worden bijgesteld.
• Draai de kruiskopschroef (19) van de aanwijzer (9)
los.
• Stel de aanwijzer (9) in op de juiste positie van de
schaalverdeling (20).
• Draai de kruiskopschroef (19) weer vast.
10.3 Gereedschap vastklemmen/losmaken
(afb. 5, 6)
Voorzichtig! Zorg ervoor dat de boorkopsleutel
niet vast komt te zitten. Gevaar voor letsel door
het wegslingeren van de boorkopsleutel.
10.3.1 Vastklemmen
1.
Plaats de boorkopsleutel (22).
2.
Draai de boorkopsleutel (22) tegen de klok in om de
spanhuls (D) te openen.
3.
Plaats het inzetstuk (E).
4.
Houd het inzetstuk (E) vast.
5.
Draai de boorkopsleutel (22) met de klok mee om de
spanhuls (D) te sluiten en het inzetstuk te borgen.
6.
Controleer het inzetstuk (E) op vaste zitting.
7.
Haal de boorkopsleutel (22) er weer af.
10.3.2 Losmaken
1.
Plaats de boorkopsleutel (22).
2.
Draai de boorkopsleutel (22) tegen de klok in, totdat het
inzetstuk (E) kan worden verwijderd.
3.
Haal de boorkopsleutel (22) er weer af.
10.4 Werkstuk uitlijnen (afb. 1)
1.
Schakel de kruislijnlaser via de aan/uit-schakelaar (18)
in.
2.
Het snijpunt van beide laserlijnen geeft exact het boor-
middelpunt weer.
3.
Lijn uw markering op het werkstuk uit op het laserkruis.
10.5 Werkstuk vastklemmen (afb. 7)
Het te bewerken werkstuk moet veilig kunnen worden vastge-
klemd. Bewerk geen werkstukken die niet kunnen worden vast-
geklemd.
De uitsparing van de snelspanner moet gecentreerd ten op-
zichte van het boorgat zijn uitgelijnd. Anders kan de boor of
boorvoering door de snelspanner worden geblokkeerd.
1.
Positioneer het werkstuk met behulp van de kruislijnlaser.
2.
Draai de snelspanschroef (17) los.
3.
Laat de snelspanner (2) op het werkstuk rusten.