houden met een tweede sleutel. Verzeker u ervan dat de
aansluiting niet beschadigt door overmatig hard aandraaien.
De leidingdiameters mogen niet kleiner zijn dan de aansluitingen
van de pomp.
6.4.2. Zuigleiding
Voor capaciteiten meer dan 4 m
mimimaal G 1 1/4 (DN 32).
De zuigleiding moet perfect luchtdicht zijn.
Bij plaatsing van de pomp boven vloeistofniveau (zuigbedrijf, par.
12.3 fig. 1, fig. 3) plaats een voetklep met korf (welke immer
gedompeld moet blijven) of terugslagklep in de zuigleiding.
Bij gebruik van flexibele slang, gebruik spiraalslang om ver-
nauwing als gevolg van vacuüm te voorkomen.
Als het waterniveau hoger is dan de zuigzijde van de pomp
(positieve voordruk, par. 12.3 fig. 2) dan dient een schuifafslui-
ter gemonteerd te worden.
Volg lokale verordeningen bij verhoging van de leidingdruk.
Installeer een korf aan zuigzijde van de pomp om te
voorkomen dat vreemde delen in de pomp geraken.
6.4.3. Persleiding
Monteer een schuifafsluiter in de pers om opbrengst, druk en
opgenomen vermogen te regelen. Monteer een manometer.
6.5. Elektrische aansluiting
OFF
De elektrische aansluiting moet uitgevoerd worden
door een gekwalificeerd elektriciën overeenkomstig de
plaatselijke verordeningen.
Volg alle veiligheidsinstructies.
NL
De pompset dient op een juiste wijze geaard te zijn.
Verbind de aarde in de aansluitdoos met een gemerkt teken
Vergelijk de frequentie en voltage met de waarden op het type-
plaatje en sluit de fasen aan overeenkomstig het schema in de
aansluitdoos.
LET OP:
Geen
kabelopening tussen aansluitdoos en stator laten
vallen, anders motor demonteren en voorwerp
verwijderen.
Wanneer de aansluitbox voorzien is van een kabelwartel,
gebruik flexibele elektrische kabel van het type H07RN-F met
artikel over de kabel niet minder dan (par. 12.5 TAB 1).
Wanneer de aansluitbox is voorzien van een doorvoerbus, sluit
de elektrische kabel aan met behulp van een mantel.
Bij gebruik in zwembaden, vijvers en soortgelijke situaties, is
het noodzakelijk dat een aardlekschakelaar van maximaal 30
mA in de voeding wordt opgenomen.
Installeer een schakelaar waarbij elke fase van de toevoer
uitgeschakeld kan worden. De opening tussen de contacten
dient minimaal 3 mm te zijn.
Bij een 3-fase motor dient men een motorbeveiliging, ove-
reenkomstig met curve D de nominale motorstroom te gebruiken.
1-fase NGM, NGXM, NGLM, pompen zijn uitgevoerd met een
condensator en (voor 220 en 240 V, 50 Hz) met een ingebouw-
de thermische beveiliging.
7 INSCHAKELEN EN GEBRUIK
7.1 Controles alvorens in te schakelen
Het apparaat mag niet ingeschakeld worden wanneer er
beschadigde onderdelen zijn.
7.2 Eerste inschakeling
OFF
LET OP: Laat de pomp nooit drooglopen.
Start de pomp nadat deze volledig is gevuld met vloeistof.
Als de pomp geplaatst is boven waterniveau (zuigbedrijf
par. 12.3 fig. 1, fig. 3) of wanneer de voordruk te laag is (lager
dan 1 m) om de terugslagklep te openen, vul de pomp door de
vulaansluiting (par. 12.3 fig. 5).
Als
men
werkt
(par. 12.3 fig. 2), vult men de pomp door de zuigklep langzaam
volledig te openen en houdt men de persklep open om lucht te
laten ontsnappen.
Alvorens te starten, controleer of de pomp met de hand gedraaid
kan worden. Voor dit doel hebben de kleinere pompen een sch-
roevendraaier inkeping aan de ventilatorzijde van de as.
Het starten van 3-fase motoren, controleer de draairichting
volgens de pijl zoals afgebeeld op het lantaarstuk, vanaf de
koelwaaier van de motor gezien met de klok mee.
Anders, sluit de stroomtoevoer en verwissel de aansluiting van
2-fasen.
Pagina 28 / 48
3
/h gebruik een zuigleiding van
metalen
voorwerpen
bij
een
positieve
voordruk
7.3. Zelfaanzuiging
Capaciteit om de lucht uit de zuigleiding te verwijderen bij het
starten wanneer de pomp boven vloeistofniveau staat.
Voorwaarden tot zelfaanzuiging:
• Zuigleiding met aansluiting perfect luchtdicht en voldoende
ondergedompeld in het water;
• 0,5 m (1 m voor) minimaal verticale pijp boven de persleiding
(par. 12.2 fig. 1);
• Pomphuis volledig gevuld met schoon koud water voor
het starten.
De pomp is niet zelfaanzuigend met vloeistoffen die olie,
alcohol of schuim bestanddelen bevatten.
De terugslagklep (par. 12.2 fig. 1) voorkomt terugstroming door
de pomp wanneer de pomp stopt en houdt het water in de
pomp voor de volgende start.
Zonder een voetklep of terugslagklep aan zuigzijde dient
de vulprocedure herhaald te worden voor elke start.
ATTENTIE: langere werking met een niet ontluchte pomp,
zonder waterafgifte van de geopende persleiding voorko-
men (t1, par. 12.2 fig. 1, max 22 min).
Indien nodig, herhaal de vulprocedure nadat de pomp volledig
gevuld is met koud water.
7.4. Het regelen van de afsluiter
Met de schuifafsluiter volledig geopend of met een uit-
gaande druk lager dan de minimum druk afgebeeld op de
typeplaat, kan de pomp luidruchtig zijn. Om het geluidsni-
veau te reduceren regel de persafsluiter.
7.5. Abnormaal gebruik
Laat de pomp nooit langer dan 5 minuten met
gesloten afsluiter draaien.
.
Langdurig gebruik zonder waterver- versing in de pomp kan
gevaarlijke toename van temperatuur en druk veroorzaken.
in
de
Langdurig gebruik met gesloten afsluiter kan resulteren in het
breken of beschadigen van delen in de pomp (zie paragraaf
7.6.).
Wanneer het water oververhit is als gevolg van gebruik met
gesloten afsluiter, stop de pomp voor het openen van de per-
safsluiter.
Vermijd aanraking van de vloeistof als de temperatuur
ervan hoger is dan 60°C.
Vermijd aanraking van de pomp als de temperatuur aan de
buitenkant hoger is dan 80 °C.
Wacht totdat het water is afgekoeld in de pomp voor opnieuw
starten en alvorens de persleiding of aftappluggen te openen.
7.6. Automatische pompschakelaar
(wordt geleverd op verzoek)
Voor automatisch starten / stoppen van de pomp wanneer
aftappunten worden geopend / gesloten.
Voor bescherming van de pomp:
• Tegen droogloop;
• Tegen het risico van gebruik zonder water aan de inlaatzijde
(veroorzaakt door een gebrek aan watertoevoer in de toeloo-
pleiding bij positieve toeloophoogte een niet ondergedompel-
de zuigleiding; extreem grote zuighoogte of bij luchtintreding
in de zuigleiding.);
• Tegen gebruik met gesloten afsluiters.
Zie installatievoorbeeld op par. 12.3 fig. 2.
7.7 UITSCHAKELEN
ON
Het apparaat moet uitgeschakeld worden in elk geval
waarin er problemen zijn tijdens het functioneren (zie
opsporen van defecten).
Het product is ontworpen voor een continue functionering; het
wordt pas uitgezet door de stroom uit te schakelen door
middel van de daarvoor voorziene ontkoppelingssystemen
(zie par. 6.5 Elektrische aansluiting).
8 ONDERHOUD
Alvorens enige onderhoudswerkzaamheid uit te voeren moet
het apparaat uitgeschakeld worden door alle energiebronnen
los te koppelen.Wend u zo nodig tot een elektriciën of erva-
ren technicus.
Elke werkzaamheid voor het onderhoud, reinigen of
repareren die wordt uitgevoerd terwijl er spanning op de
elektrische installatie staat kan ernstige, ook dodelijke,
ongelukken tot gevolg hebben voor de personen.
NG,NGL,NGX Rev. 4 - Bedieningsvoorschrift
IDROMAT