3.3.1 Generatorvoeding
Om veiligheidsoverwegingen moet de generator worden geaard via de aardaansluiting voorzien op TB1.
De klemmen van de generatorvoeding zijn ontworpen om een geleider met een maximale afmeting van 2,5mm
verantwoordelijkheid van de gebruiker om de voedingskabel in overeenstemming met de lokale bedradingsvoorschriften te ordenen, waarbij
rekening moet worden gehouden met kabeltemperaturen, installatiemethodes en voltageafname.
De beschermende aardingsgeleider moet langer zijn dan de bijhorende fasegeleiders zodat in geval van een kabelverplaatsing in de kabelglan
de aardingskabel als laatste deze belasting ondervindt.
3.3.2 Drogervoeding
Als een Parker domnick hunter voorbehandelende luchtdroger wordt gebruikt, moet deze op de generator worden aangesloten ter hoogte van
de toegewijde DIN-spoorklemmen. Raadpleeg de met uw droger meegeleverde documentatie voor extra informatie over installatievereisten.
3.3.3 Energiezuinige werking
Als de voorbehandelingsdroger met een energiezuinige functie is gemonteerd, kan deze worden geregeld met de voltvrije relaiscontacten op
JP17. Het relais wordt alleen geactiveerd wanneer de generator in stand-by komt.
Raadpleeg de documentatie die is meegeleverd met uw droger voor details over de energiezuinige werking.
3.3.4 Schakelen op afstand
De generator kan op afstand worden bediend door een start-/stopcircuit voor afstandsbediening op JP19-7 en JP19-8 op de regelkaart te
verbinden. De generator zou in stand-by moeten blijven wanneer het circuit open is en zou de startopdracht moeten activeren wanneer het
circuit sluit.
Om de schakeling op afstand te activeren, raadpleeg "Klantinstellingen" op pagina 43 van deze handleiding. De plaatselijke startknop zal niet
meer werken nadat de schakeling op afstand is geactiveerd.
Wanneer de schakeling op afstand is geactiveerd, kan de generator zonder waarschuwing starten.
3.3.5 Alarmcontacten
De generator wordt gemonteerd met een set voltvrije relaiscontacten, ontworpen voor aansluiting op een alarmcircuit op afstand. De contacten
hebben een vermogen van 1 A max @ 250 Vac (1 A @ 30 Vdc). Bij een normale werking wordt de relais geactiveerd. Wanneer een storing
optreedt wordt de relais gedeactiveerd, waardoor de relaiscontacten van status veranderen.
Als de generator op een alarmcircuit op afstand is aangesloten, dan bevat de elektrische behuizing meer dan een onder
stroom staande schakeling. Als de elektrische voeding van de generator wordt afgeloten, blijven de
foutrelaisverbindingen onder stroom. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker om een afsluittoestel te voorzien,
zodat deze verbindingen veilig kunnen worden geïsoleerd.
3.3.6 4–20 mA analoge output
De zuurstofinhoud die door de interne analysator van de generatoren wordt ontdekt, kan naar externe randapparaten worden doorgestuurd met
behulp van de lineaire 4-20 mA analoge output. De output is een lineaire stroombron met een resolutie van 10 bit en een bereik van 4 mA (geen
zuurstof) tot 20 mA (volledige afbuiging). De FSD van de interne analysator is in de fabriek ingesteld op een standaardwaarde van twee maal de
gespecificeerde generatorzuiverheid. Voor % zuiverheidgeneratoren is de FSD ingesteld op 6 %.
N.B.: De op de generator ingestelde zuurstofzuiverheid is aangegeven op het fabrieksplaatje.
Onderstaande tabel toont het onderlinge verband tussen de zuiverheidinstellingen van de generator en de uitlaatstroom. De FSD kan worden
gewijzigd in menu 3.8 van de regelsoftware (zie "Klantinstellingen" op pagina 43 van deze handleiding voor meer informatie).
Volledige afbuiging
Generator
Zuiverheid
4 mA
10 ppm
0
100 ppm
0
250 ppm
0
500 ppm
0
0.1%
0
0.5%
0
1%
0
2%
0
3%
0
4%
0
5%
0
Resolutie
-
20 mA
-
20 ppm
1 ppm
-
200 ppm
1 ppm
-
500 ppm
1 ppm
-
1000 ppm
0.01%
-
0.2%
0.01%
-
1%
0.01%
-
2%
0.01%
-
4%
0.01%
-
6%
0.01%
-
6%
0.01%
-
6%
0.01%
=
0,8 mA
=
0,08 mA
=
0,032 mA
0,016 mA
=
0,8 mA
=
0,16 mA
=
0,08 mA
=
0,04 mA
=
0,026 mA
=
0,026 mA
=
0,026 mA
2
(14 AWG) te plaatsen. Het is de
37