Let op de omgevingstemperatuur
Het apparaat is voor een bepaalde klimaatklasse
geconstrueerd. Afhankelijk van de klimaatklasse kan
het apparaat bij de volgende omgevingstemperaturen
gebruikt worden.
U vindt de klimaatklasse op het typeplaatje links
onderaan in de koelruimte.
Klimaatklasse
SN
N
ST
T
Beluchting
De verwarmde lucht moet ongehinderd afgevoerd
kunnen worden 22. Anders moet de koelmachine meer
presteren waardoor het energieverbruik toeneemt.
Daarom: be en ontluchtingsopening nooit afdekken
of versperren!
94
Omgevingstemperatuur
+10 °C tot 32 °C
+16 °C tot 32 °C
+16 °C tot 38 °C
+16 °C tot 43 °C
Inschakelen van het apparaat
Het apparaat met hoofdschakelaar 8 inschakelen.
Er is een alarmsignaal te horen en de alarmtoets 1
knippert.
Door de alarmtoets 1 in te drukken wordt het
alarmsignaal uitgeschakeld.
De alarmtoets brandt en de temperatuurindicaties
knipperen tot de ingestelde temperaturen in het apparaat
zijn bereikt.
De binnenverlichting in de koelruimte brandt bij
geopende deur.
Aanwijzingen bij het gebruik
Terwijl de koelmachine loopt, vormen zich
D
dooiwaterdruppels of een laagje rijp op de
achterwand van de koelruimte. Dit is normaal.
U hoeft de dooiwaterdruppels niet af te wissen
of de rijp af te schrapen. De achterwand wordt
automatisch ontdooid. Het dooiwater loopt via
de dooiwatergootjes en het afvoergaatje naar
het verdampingsgedeelte van het apparaat.
Door het volautomatische No Frost systeem blijven
D
de diepvriesruimte en de koelruimte ijsvrij. Ontdooien
is niet nodig.
De voorzijde van het apparaat achter de deur wordt
D
gedeeltelijk licht verwarmd waardoor de vorming van
condenswater in de buurt van de deurafdichting
wordt voorkomen.
Als de deur van de diepvriesruimte na het sluiten niet
D
meteen weer geopend kan worden: twee tot drie
minuten wachten tot de ontstane onderdruk is
opgeheven.