Let op de omgevingstemperatuur
Het apparaat is voor een bepaalde klimaatklasse
geconstrueerd. Afhankelijk van de klimaatklasse kan
het apparaat bij de volgende omgevingstemperaturen
gebruikt worden.
U vindt de klimaatklasse op het typeplaatje links
onderaan in de koelruimte.
Klimaatklasse
SN
N
ST
T
Beluchting
De verwarmde lucht moet ongehinderd afgevoerd
kunnen worden 13. Anders moet de koelmachine meer
presteren. Waardoor het energieverbruik toeneemt.
Daarom: be en ontluchtingsopening nooit afdekken
of versperren!
Inschakelen van het apparaat
Het apparaat met hoofdschakelaar 5 inschakelen.
Er is een alarmsignaal te horen en de alarmtoets 1
knippert.
Door de alarmtoets 1 in te drukken wordt het
alarmsignaal uitgeschakeld.
De alarmtoets brandt en de temperatuurindicaties
knipperen tot de ingestelde temperaturen in het apparaat
zijn bereikt.
De binnenverlichting in de koelruimte brandt bij
geopende deur.
Aanwijzingen bij het gebruik
Terwijl de koelmachine loopt, vormen zich dooiwater
druppels of een laagje rijp op de achterwand van de
koelruimte. Dit is normaal. U hoeft de dooiwaterdruppels
niet af te wissen of de rijp af te schrapen. De achterwand
wordt automatisch ontdooid. Het dooiwater loopt via
de dooiwatergootjes en het afvoergaatje naar het
verdampingsgedeelte van het apparaat.
74
Omgevingstemperatuur
+10 °C tot 32 °C
+16 °C tot 32 °C
+16 °C tot 38 °C
+16 °C tot 43 °C
Instellen van de temperatuur
Koelruimte
(van +2 °C tot +8 °C)
Temperatuur insteltoets 3 net zo vaak indrukken tot
de gewenste temperatuur in de koelruimte is ingesteld.
De laatst ingestelde waarde wordt in het geheugen
opgeslagen.
De ingestelde temperatuur wordt op indicatie 4
aangegeven.
Wij raden een instelling van +4 °C aan.
Gevoelige levensmiddelen niet warmer dan bij +4 °C
bewaren.
Deuralarmsignaal
Deuralarmsignaal uit te schakelen
Door indrukken van de alarmtoets 1 wordt het
alarmsignaal uitgeschakeld.
Het deur alarmsignaal wordt automatisch ingeschakeld
als de deur van het apparaat langer dan een minuut
openstaat.