5. Markeer het bovenste kruispunt van de laserlijnen op het plafond.
6. Draai het apparaat 90°.
De onderste rode loodstraal dient in het midden van het kruis te blijven.
7. Markeer het bovenste kruispunt van de laserlijnen op het plafond.
8. Herhaal deze werkwijze bij een draaiing van 180° en 270°.
Maak uit de vier gemarkeerde punten een cirkel op het plafond. Meet de diameter van de cirkel D
in millimeter of inch en de hoogte van het vertrek RH in meter of voet.
9. Bereken de waarde R.
▶ De waarde R moet kleiner dan 3 mm zijn (dat
komt overeen met 3 mm op 10 m).
▶ De waarde R moet kleiner dan 1/8" zijn.
5.10.2 Nivellering van de laserstraal controleren
1. De afstand tussen de wanden moet minstens 10 m bedragen.
2. Zet het apparaat op een vlak en horizontaal oppervlak, circa 20 cm van de muur (A), en richt het snijpunt
van de laserlijnen op de muur (A).
3. Markeer het snijpunt van de laserlijnen met een kruis (1) op de muur (A) en een kruis (2) op de muur (B).
4. Zet het apparaat op een vlak en horizontaal oppervlak, circa 20 cm van de muur (B), en richt het snijpunt
van de laserlijnen op het kruis (1) op de muur (A).
5. Stel de hoogte van het snijpunt van de laserlijnen met de verstelbare voeten zodanig in, dat het snijpunt
samenvalt met de markering (2) op de muur (B). Zorg ervoor dat de libel in het midden staat.
6. Markeer het snijpunt van de laserlijnen opnieuw met een kruis (3) op de muur (A).
7. Meet de afwijking D tussen de kruisen (1) en (3) op de muur (A) (RL = lengte van het vertrek).
8. Bereken de waarde R.
▶ De waarde R moet kleiner dan 3 mm zijn.
▶ De waarde R moet kleiner dan 1/8" zijn.
5.10.3 Haaksheid (horizontaal) controleren
1. Plaats het apparaat met de onderste loodstraal op het centrum van een referentiekruis in het midden van
een ruimte met een afstand van circa 5 m tot de muren.
2. Markeer alle vier de snijpunten op de vier muren.
3. Draai het apparaat 90° en controleer of het middelpunt van het snijpunt het eerste referentiepunt (A)
raakt.
4. Markeer elk nieuw snijpunt en meet de betreffende afwijking (R1, R2, R3, R4 [mm]).
5. Bereken de afwijking R (RL = lengte van het vertrek).
▶ De waarde R moet kleiner dan 3 mm of 1/8" zijn.
5.10.4 Nauwkeurigheid van de verticale lijn controleren
1. Positioneer het apparaat op een hoogte van 2 m (pos. 1).
2. Schakel het apparaat in.
3. Positioneer de eerste doelplaat T1 (verticaal) op een afstand van 2,5 m van het apparaat en op dezelfde
hoogte (2 m), zodat de verticale laserstraal de plaat raakt en markeer deze positie.
4. Positioneer nu de tweede doelplaat T2 2 m onder de eerste doelplaat, zodat de verticale laserstraal de
plaat raakt en markeer deze positie.
5. Zet een markering voor positie 2 aan de tegenoverliggende zijde van de testopstelling (gespiegeld) op de
laserlijn op de vloer op een afstand van 5 m tot het apparaat.
6. Plaats nu het apparaat op de zojuist gemarkeerde positie (pos.2) op de vloer.
7. Stel de laserstraal zodanig af, dat deze de doelplaat T1 en de daarop gemarkeerde positie raakt.
8. Markeer de nieuwe positie op de doelplaat T2.
*2243556*
9
2243556
10
Nederlands
27