De detector instellen
De detector moet opnieuw worden gestart nadat de
instellingen of het detectiepatroon zijn gewijzigd.
Figuur 11
(1) AM dipswitches
(2) Sabotagecontact
(3) J3: Dubbele lus (alleen
beschikbaar op de
VE735AM)
Jumpers
J1: PIR-gevoeligheid
Hiermee stelt u de afstand-tot-alarm vertraging in (de snelheid
van de beslissingsalgoritme); hoe hoger de gevoeligheid, des
te sneller de reactie van de sensor.
Zie figuur 14.
Er zijn drie verschillende PIR-gevoeligheden.
Lage gevoeligheid: te gebruiken in situaties met
gevaar voor valse alarmen. Niet gebruiken in
langeafstandstoepassingen (>20 m) of
toepassingen met één gordijn (item 1).
Normale gevoeligheid: De meeste situaties
(fabrieksprogrammering) (item 2).
Hoge gevoeligheid: te gebruiken in situaties met
verhoogd risico. Aanbevolen voor gebruik in
gangen (item 3).
J2: Gordijnlocatiemodus (CLM)
Hiermee kunt u instellen waar de randen van het gordijn zich
precies bevinden. Wanneer een indringer zich binnen het
gordijn begeeft, gaan het rode en gele lampje afwisselen
knipperen.
Zie figuur 15.
J2 wordt ook gebruikt voor de langeafstandsuitlijning (zie "De
straal uitlijnen en de looptest van de detector uitvoeren" op
pagina 41).
Uit (item 1).
Aan (item 2). Zie"Zonder het uitlijningsgereedschap"
op pagina 42.
J3: Dubbele lus (alleen beschikbaar op de VE735AM)
Hiermee stelt u het alarm en sabotagerelais in. U kunt de
detector hiermee op elk controlepaneel aansluiten.
Zie figuur 16 en 17.
Eindweerstand (4.7 kΩ)
De uitgangen 4 en 5 van de alarmuitgang moeten
worden gebruikt voor de aansluiting op het
controlepaneel.
40 / 62
(4) COM-poort
(5) J1: PIR-gevoeligheid
(6) J2: CLM
(7) PIR dipswitches
Geïsoleerde alarm en sabotagelus
(fabrieksprogrammering)
Het sabotagerelais is afgeschermd van het alarmrelais.
De eindweerstand in het sabotagecircuit is
kortgesloten.
De uitgangen 3 en 4 van de alarmuitgang moeten
worden gebruikt voor de aansluiting op het
controlepaneel.
Dubbele lus
De sabotagelus en alarmlus kunnen met twee draden
worden bewaakt.
In een normale situatie (geen alarm) bedraagt de
impedantie van de dubbele lus 4.7 kΩ. Bij een
detectoralarm wordt het alarmrelaiscontact geopend en
stijgt de impedantie van de dubbele lus naar 9.4 kΩ, en
wordt zo een alarm aangegeven. Wanneer de
detectorbehuizing wordt geopend, wordt het
sabotagecircuit geopend en wordt de dubbele lus
onderbroken, en wordt zo een sabotagealarm
aangegeven.
Aansluitingen 4 en 5 zijn met elkaar verbonden.
Zone-inputs van het bedieningspaneel zijn aangesloten
op aansluitingen 4 en 7.
De aansluitingen 3 en 6 worden niet gebruikt.
PIR dipswitches
Zie figuur 11, item 7.
Tabel 1: PIR dipswitches
Functie
Dipswitch Aan
1. Polariteit
Actieve hoge*
2. Deurbel
Bel Aan
3. Belrichting
Links naar rechts*
4. Lampjes
Lampjes Aan*
* Fabrieksprogrammering
Dipswitch 1: Polariteit van controlespanning (CS)
Aan: "Actieve hoge" biedt de standaard logica met "Actieve
hoge"-logica om de ingangen Looptest en Dag/nacht in te
schakelen.
Uit: "Actieve lage" biedt "Actieve lage"-logica om de ingangen
Looptest en Dag/nacht in te schakelen.
Dipswitch 2: Bel
Zie figuur 12.
Overdag kan de detector de richting van de indringer
onderscheiden. U schakelt deze optie uit door de detector in te
stellen op Bel uit. Wanneer de bel aan staat, slaat de detector
alarm wanneer de indringer van rechts naar links of van links
naar rechts door de gordijnen loopt.
Opmerking:
Als de aansluiting Dag/nacht niet wordt gebruikt
en de bel is ingeschakeld, staat de bel zowel tijdens de modus
inschakelen als de modus uitschakelen (Dag/nacht) aan.
Dipswitch 3: Belrichting
Zie figuur 13.
P/N 149973999-3-ML • REV M • ISS 10JUN21
Dipswitch Uit
Actieve lage
Bel Uit*
Rechts naar links
Lampjes Uit