Maximale totale lengte van de BUS-verbindingen:
2
•
100 m met 0,50 mm
2
•
300 m met 1,50 mm
▶ Om inductieve beïnvloeding te voorkomen: alle laagspan-
ningskabels gescheiden installeren van netspanningska-
bels (minimale afstand 100 mm).
▶ Bij externe inductieve invloeden (bijvoorbeeld van fotovol-
taïsche installaties) kabel afgeschermd uitvoeren (bijvoor-
beeld LiYCY) en afscherming eenzijdig aarden. Sluit de
afscherming niet op de aansluitklem voor de randaarde in
de module aan maar op de huisaarde, bijvoorbeeld vrije af-
leiderklem of waterleiding.
Gebruik bij verlenging van de sensorkabel de volgende aderdi-
ameters:
•
tot 20 m met 0,75 mm
•
20 m tot 100 m met 1,50 mm
▶ Installeer de kabel door de al voorgemonteerde tulen en
conform de aansluitschema's.
3.2.2 Aansluiting voedingsspanning pomp en menger
(netspanningszijde)
De bezetting van de elektrische aansluitingen is
afhankelijk van de geïnstalleerde installatie. De in
afb. 9 t/m 12, vanaf pagina 196 getoonde be-
schrijving is een voorstel voor de procedure van de
elektrische aansluiting. De handelingsstappen zijn
deels niet zwart weergegeven. Daarmee kan ge-
makkelijker worden herkend, welke handelings-
stappen bij elkaar horen.
▶ Gebruik alleen elektriciteitskabels van dezelfde kwaliteit.
▶ Let erop dat de fasen van de netaansluiting correct worden
geïnstalleerd.
Netaansluiting via een stekker met randaarde is niet
toegestaan.
▶ Sluit op de uitgangen alleen componenten en modules aan
conform deze instructie. Sluit geen extra besturingen aan,
die andere installatiedelen aansturen.
▶ Installeer de kabels door de tulen, conform de aansluit-
schema's aansluiten en met de meegeleverde trekontlas-
ting borgen ( afb. 9 t/m 12, vanaf pagina 196).
MS 100
aderdiameter
aderdiameter
2
2
tot 1,50 mm
aderdiameter
2
aderdiameter
Het maximale opgenomen vermogen van de aange-
sloten componenten en modules mag niet hoger
worden dan het maximaal vermogen zoals gespeci-
ficeerd in de technische gegevens van de module.
▶ Wanneer de netspanning niet via de elektroni-
ca van het toestel verloopt, moet lokaal voor de
onderbreking van de netspanning over alle po-
len een genormeerde scheidingsinrichting
(conform EN 60335-1) worden geïnstalleerd.
3.2.3 Overzicht bezetting aansluitklemmen
Dit overzicht toont, welke installatiedelen kunnen worden aan-
gesloten. De met * gemarkeerde bestanddelen (bijvoorbeeld
PS5, PS6 en PS9) van de installatie zijn als alternatief mogelijk.
Afhankelijk van de toepassing van de module wordt een module
op de aansluitklem "VS1, PS2, PS3" aangesloten.
Afhankelijk van het gebruik van de module (codering op de mo-
dule en configuratie via de bedieningseenheid) moeten de in-
stallatiedelen volgens het bijbehorende aansluitschema
worden aangesloten ( hoofdstuk "Aansluitschema's met in-
stallatievoorbeelden").
Meer complexe zonnesystemen kunnen in combinatie met een
zonnemodule MS 200 worden gerealiseerd. Daarbij zijn extra
bezettingen van de aansluitklemmen mogelijk
( Installatiehandleiding MS 200).
Installatie | 137
6 720 815 256 (2014/10)