tagematerialen achterblijven in de buurt van
de ventilator die kunnen worden opgezogen
of verplaatst. Indien de ventilator is verbon-
den met leidingen, controleer of deze schoon
zijn alvorens ze aan te sluiten.
• Elektrische gevaren: de waarden op het ty-
peplaatje niet overschrijden, controleer of de
aarding correct is uitgevoerd en controleer
regelmatig, elke zes maanden, de waarden.
• Thermische beveiliging: moet telkens opera-
tioneel zijn, en mag nooit worden afgesloten.
• In de vaste bedrading moeten uitschakelin-
NL
richtingen worden opgenomen overeenkom-
stig de bedradingsvoorschriften. Er moet een
externe uitschakelinrichting aanwezig zijn,
die als "aangewezen" uitschakelinrichting
zal functioneren, en:
1) Het moet de «Leiding» uitschakelen, ter-
wijl uitschakeling van de «Neutrale» optio-
neel is;
2) De UIT-stand moet duidelijk worden aan-
gegeven;
3) De apparatuur mag niet zo worden ge-
plaatst dat deze moeilijk te bedienen is;
4) De beveiligingsinrichting moet ten minste
10A, 250 V, kromme type C zijn;
5) Dit apparaat wordt geleverd met een aard-
lekschakelaar, met een werk limiet tot 30
mA.
TRANSPORT, MANIPULATIE
De verpakking van dit apparaat is ontworpen
voor normale transportomstandigheden en om
het apparaat te beschermen tegen vuil. Het
apparaat mag niet worden vervoerd zonder de
originele verpakking, aangezien het kan wor-
den vervormd of beschadigd.
Aanvaard geen apparaat dat niet in zijn originele
verpakking zit of tekenen van gebruik vertoont.
Schokken of vallen vermijden. Niet te veel ge-
wicht op de verpakking plaatsen.
Het apparaat nooit optillen met de kabels, de
klemmenkast, de propeller, de turbine of het
beschermrooster.
Gebruik bij zware producten hefapparatuur om
schade aan personen en het product te voor-
komen.
Het liftsysteem moet veilig en geschikt voor
het gewicht en de grootte van het te verplaat-
sen product zijn. Speciale aandacht is nodig
voor de ventilatie-eenheden met risico op ver-
vorming of kanteling.
Zodra de ventilator is opgesteld, moet deze op
26
een vlak oppervlak worden geplaatst om ver-
vorming te voorkomen.
OPSLAG
Het product moet worden opgeslagen in de
originele verpakking en op een droge plaats,
beschermd tegen vuil, vochtigheid, corrosie en
belangrijke temperatuurverschillen.
Indien deze toegankelijk zijn, wordt aangera-
den de invoer en uitvoer van de ventilator te
bedekken om te voorkomen dat vreemde voor-
werpen binnendringen.
INSTALLATIE
Alvorens de ventilator te gebruiken, zorg er-
voor dat deze is afgesloten van het stroom-
net, zelfs als deze is uitgeschakeld, en dat
niemand hem kan aanzetten tijdens de inter-
ventie.
Alvorens de installatie te starten, garandeer
dat de ventilator geschikt is voor de toepas-
sing. Controleer of de structuur waarin de ven-
tilator wordt geïnstalleerd voldoende bestand
is om het apparaat te ondersteunen, zodat
deze op volle kracht kan draaien.
Gebruik alle bevestigingen. De ventilator
moet op een stevige basis op niveau worden
geplaatst en de luchtstroom moet in acht wor-
den genomen.
Voorzie alle nodige accessoires voor een cor-
recte en veilige montage, zoals bevestigingen,
anti-trilmiddelen, beschermroosters, etc....
De fl exibele koppelingen moeten worden ge-
spannen om verstoring van de luchtstroom te
vermijden.
Bij het in bedrijf stellen moet het apparaat vol-
doen aan de volgende richtlijnen:
• Laag voltage volgens 2014/35/EU richtlij
• Machine richtlijn 2006/42/EC
• Elektromagnetische compatibiliteit 2014/30/
EU
• ROHS richtlijn 2011/65/EU
INBEDRIJFSTELLING
• Controleer of de spannings- en frequentie-
waarden van het stroomnet gelijk zijn aan de
waarden op het typeplaatje (maximale span-
ningsvariatie ± 5%).
• Controleer of de aarding, de aansluitingen