6.2
Tot stand brengen van de onderdruk in de
installatie
5
4
3
2
1
1.
Sluit een manometer (6) aan de driewegomloopklep (2)
van de aanzuigleiding aan.
2.
Sluit een onderdrukpomp (7) op de lagedrukzijde van
de manometer aan.
3.
Controleer of de afsluitkranen van de manometer ge-
sloten zijn.
4.
Stel de vacuümpomp in bedrijf en open de afsluitkraan
van de manometer, het ventiel "Low" van de manome-
ter.
5.
Zorg ervoor dat de "High" klep gesloten is.
6.
Laat de vacuümpomp minstens 30 minuten lopen (af-
hankelijk van de grootte van de installatie), zodat het
leegmaken kan worden uitgevoerd.
7.
Controleer de indicatienaald van de lagedrukmanome-
ter: deze moet -0,1 MPa (-76 cmHg) weergeven.
8.
Sluit de "Low" klep van de manometer en de onder-
drukklep.
9.
Controleer de manometerindicatienaald na ca. 10-15
minuten: de druk mag hierbij niet stijgen. Als de druk
stijgt, zijn lekkages in het systeem voorhanden. In dit
geval herhaalt u het in paragraaf dichtheidscontrole
(→ Pagina 182) beschreven proces.
Aanwijzing
Ga niet tot de volgende stap over, zolang de
correcte onderdruk in de installatie niet tot
stand is gebracht.
0020319942_00 Installatie- en onderhoudshandleiding
6
7
10
9
10.
Controleer of de afsluitkraan van de manometer geslo-
ten is.
6.3
Ingebruikname
1.
Open de tweewegklep (1) door de zeskantsleutel (2)
90º linksom te draaien en sluit de klep na 6 seconden.
De installatie wordt hierdoor met koudemiddel gevuld.
2.
Controleer de installatie opnieuw op dichtheid.
–
Als er geen lekkages voorhanden zijn, zet de werk-
zaamheden dan voort.
3.
Verwijder het combimeettoestel met de verbindings-
slangen van de onderhoudssleutel.
4.
Open de twee- (2) en de driewegklep (3) door de zes-
kantsleutel (1) linksom te draaien tot een lichte aanslag
voelbaar is.
5.
Sluit de onderhoudsopening (1) en de twee- alsook de
driewegklep met de bijbehorende beschermstop (2).
6.
Sluit de installatie en laat enkele ogenblikken verstrij-
ken om te controleren of deze correct functioneert.
183