2.3 Veilig omgaan met pesticiden
Pesticiden mogen nooit – ook niet door terugzuiging tijdens het vullen – in de openbare riolering
terechtkomen, worden gespoten op woeste grond, niet in natuurlijke waterlopen terechtkomen of met
het huisvuil worden meegegeven. Pesticiden of resten ervan moeten altijd in een geschikt reservoir
worden opgevangen en worden ingediend bij de inzamelpunten voor huishoudelijk chemisch afval.
Voor informatie over de inzamelpunten voor huishoudelijk chemisch afval kunt u terecht bij uw
gemeentebestuur.
Vermijd direct contact met het sproeimiddel.
Als u onwel wordt tijdens het werk of als u zich erg moe voelt, dient u het werk onmiddellijk te stoppen.
Als deze toestand aanhoudt, dient u onmiddellijk een arts te raadplegen.
Laat nooit kinderen of personen die niet vertrouwd zijn met sproeimiddelen, omgaan met
sproeimiddelen.
Wanneer u van sproeimiddel verwisselt, moet het sproeivloeistofreservoir worden gereinigd. Nadat u
het sproeivloeistofreservoir heeft gereinigd, maar vóór u nieuw sproeimiddel in de sproeier giet, dient u
de sproeier eerst met zuiver water te laten werken om resten uit de pomp en slangen weg te spoelen.
Daardoor worden eventuele chemische reacties vermeden.
Spuit niet in kleine of afgesloten ruimten – gevaar voor vergiftiging door het sproeimiddel.
Sproeiapparaten mogen bijv. in serres enkel worden gebruikt wanneer er voor voldoende luchttoevoer
en -afvoer gezorgd is. De behandelde serres moeten worden gemerkt. Ze mogen pas opnieuw worden
betreden na een grondige ventilatie.
Op het einde van het werk maakt u het apparaat overeenkomstig paragraaf 12.4 "Sproeimiddeltank
aftappen en reinigen" klaar om het op te bergen; reinig het gezicht en de handen grondig met zeep en
water, doe de werkkledij uit en was ze regelmatig.
Resten van pesticiden kunnen corrosie en dus beschadiging van het apparaat veroorzaken. Schenk
speciaal aandacht aan slijtageonderdelen, zoals sproeikoppen, filters en dichtingen.
2.4 Persoonlijke beschermuitrusting voor uw veiligheid
Draag bij het gebruik van deze machine de reglementaire kleding en veiligheidsuitrusting.
Draag aangepaste veiligheidskleding die het volledige lichaam beschermt (handbescherming,
hoofdbescherming, voetbescherming, lichaamsbescherming - b.v. rubberschorten, evt.
ademhalingsbescherming). De kleding moet praktisch zijn, d.w.z. nauwsluitend, maar niet hinderlijk.
Draag geen sjaal, das, sieraden noch kledingsstukken die achter struikgewas of de takken kunnen blijven
haken.
Draag stevige schoenen met profielzolen - idealiter veiligheidsschoenen.
Draag veiligheidshandschoenen met slipvrij handvlak.
Gebruik persoonlijke oorbeschermers (bijv. gehoorbescherming, dopjes, watte, enz.) en
oogbescherming (b.v. veiligheidsbril) als bescherming tegen sproeimiddelen en tegen
voorwerpen die omhoog worden geslingerd.
Als sproeimiddelen worden gebruikt die gevaarlijk zijn voor de gezondheid, moet een
ademhalingsmasker worden gedragen om vergiftiging te vermijden.
Werkkleding die doorweekt is van sproeimiddelen of brandstof moet u onmiddellijk vervangen.
De ongevalpreventievoorschriften van de bevoegde beroepsverenigingen moeten worden opgevolgd.
2.5 Tijdens het transport van het apparaat
Zet tijdens het transport altijd de motor af!
Om schade te voorkomen en rekening houdend met de mogelijke gevaren in het wegverkeer moet de
machine voor transport in voertuigen worden vastgeriemd, zodat ze niet kan kantelen of in het rond
vliegen.
Zorg dat de brandstof of het sproeimiddel niet kunnen lekken. Controleer de sproeimiddeltank, de
pomp, de brandstoftank en alle sproeistof- en brandstofvoerende slangen en buizen op lekken. Maak
de machine het best vóór het transport klaar volgens de instructies in hoofdstuk 12.4
"Sproeimiddeltank aftappen en reinigen" om het te transporteren.
Veiligheidsvoorschriften
NEDERLANDS 5