Gevaar door trilling
VOORZICHTIG! Gevaar voor verwondin-
gen door trilling! Vooral bij personen met
bloedsomloopstoornissen kan het door tril-
ling tot aantasting van bloedvaten of aders
komen.
Bij volgende symptomen onderbreekt u
onmiddellijk het werk en raadpleegt u een
arts: inslapen van lichaamsdelen, gevoels-
verlies, jeuk, steken, pijn, veranderingen
van de huidskleur.
De in de technische gegevens vermelde trillings-
waarde vertegenwoordigt de hoofdzakelijke toepas-
singen van het apparaat. De effectief tijdens het
gebruik aanwezige trilling kan op basis van volgende
factoren hiervan afwijken:
• Niet-reglementair voorgeschreven gebruik;
• Ongeschikt inzetgereedschap;
• Ongeschikt materiaal;
• Onvoldoende onderhoud.
U kunt de gevaren duidelijk verminderen als u zich
aan volgende aanwijzingen houdt:
– Onderhoud het apparaat in overeenstemming
met de in de gebruiksaanwijzing vermelde
instructies.
– Vermijd het werken bij lage temperaturen.
– Houd uw lichaam en in het bijzonder de handen
bij koud weer warm.
– Las regelmatig een pauze in en beweeg daarbij
de handen om de doorbloeding te stimuleren.
Elektrische veiligheid
• Het apparaat mag uitsluitend op een stopcontact
met naar behoren geïnstalleerd beschermcon-
tact aangesloten worden.
• De beveiliging moet met een aardlekschakelaar
(FI-schakelaar) met een lekstroom van niet meer
dan 30 mA gebeuren.
• Voor het aansluiten van het apparaat moet gega-
randeerd zijn, dat de netaansluiting overeenkomt
met de aansluitgegevens van het apparaat.
• Het apparaat mag uitsluitend binnen de aange-
geven grenzen voor spanning, vermogen en
nominaal toerental gebruikt worden (zie typepla-
atje).
• De stekker niet met natte handen vastnemen! De
kabel altijd aan de stekker, niet aan de kabel uit-
trekken.
• De kabel niet plooien, platdrukken, er niet aan
trekken of over rijden; beschermen tegen
scherpe hoeken, olie en hitte.
• Apparaat niet aan de kabel optillen of de kabel
anders aan het eigenlijke gebruiksdoel onttrek-
ken.
• Controleer voor ieder gebruik de stekker en de
kabel.
• Bij beschadiging van het netsnoer onmiddellijk
de stekker uittrekken. Het apparaat nooit met
beschadigd netsnoer gebruiken.
• Als het apparaat niet gebruikt wordt, moet de
stekker altijd uitgetrokken zijn.
• Voor u de stekker in het stopcontact steekt, moet
het apparaat uitgeschakeld zijn.
• Voor u de stekker uittrekt het apparaat altijd uit-
schakelen.
• Apparaat bij het transport stroomloos schakelen.
Omgang met apparaten met accu
• Risico op brand! Uitsluitend toegestane accu's
van de fabrikant gebruiken. Uitsluitend geadvi-
seerde opladers van de fabrikant gebruiken.
Accu die niet wordt gebruikt, niet in de buurt leg-
gen van metalen voorwerpen. Dit zou kortsluiting
kunnen veroorzaken. Er bestaat risico op letsel
en brandgevaar.
• Voor het aansluiten van de oplader moet worden
gecontroleerd of de netvoorziening overeenkomt
met de aansluitgegevens van het apparaat.
• De beveiliging moet met een foutstroom-beveili-
ging (FI-schakelaar) met een dimensie-
foutstroom van max. 30 mA geschieden.
• Accu uitsluitend in afgesloten ruimtes opladen.
• Controleer of het apparaat is uitgeschakeld,
voordat u de accu plaatst.
• Apparaat nooit inschakelen tijdens het opladen.
• Bij onjuist gebruik kan vloeistof uit de batterij
lopen. Accuvloeistof kan leiden tot huidirritaties
en brandwonden. Contact absoluut vermijden!
Bij onvoorzien contact grondig met water afspoe-
len. Bij oogcontact direct een arts raadplegen.
Apparaatspecifieke veiligheidsaanwijzingen
• Houd de handgrepen droog en vrij van vet.
• Altijd de noodzakelijke persoonlijke veiligheids-
uitrusting gebruiken (► Persoonlijke veiligheids-
voorziening – p. 72).
• Let tijdens de werkzaamheden met het toestel
altijd op een veilige stand en een natuurlijke
lichaamshouding.
• Apparaat altijd goed met beide handen vasthou-
den.
• Voor het begin van de werken moet u het terrein
controleren op aanwezigheid van dieren en
vreemde voorwerpen. Alle voorwerpen verwijde-
ren die worden weggeslingerd of om de
draadspoel kunnen wikkelen.
• Controleer het terrein en verwijder alle voorwer-
pen die de messen kunnen beschadigen, vooral-
eer u met de werkzaamheden begint.
• Altijd voldoende afstand houden van het snoei-
werktuig.
• In een straal van 15 m rond de snijzone mogen er
zich geen andere personen of dieren bevinden
omdat ze letsels kunnen oplopen door rondvlie-
gende voorwerpen.
• Gebruik het toestel enkel bij goede licht- en
zichtomstandigheden.
• Niet boven heuphoogte werken! Buig niet voor-
over of naar achter!
• De kledij van de bediener moet nauw aansluiten.
Vermijd losse kledij. Draag stevig schoeisel en
een lange werkbroek.
• Let op bij het achteruit lopen. Struikelgevaar!
• De rotatie van het snijwerktuig houdt na de uit-
schakeling van de motor nog even aan.
NL
71