De beeldcentrering regelen
(CENTR.)
Deze instelling wordt gememoriseerd voor het huidige
ingangssignaal.
1
Druk in het midden van de regeltoets.
Het hoofdmenu verschijnt op het scherm.
Beweeg de regeltoets m/M om
2
laten oplichten en druk nogmaals in het midden van
de regeltoets.
Het AFM./CENTR. menu verschijnt op het scherm.
Beweeg eerst de regeltoets m/M om
3
(H. CENTREREN) te kiezen voor horizontale
regeling, of
(V. CENTREREN) voor verticale
regeling. Beweeg vervolgens de regeltoets </,
om de centrering te regelen.
De beeldgrootte regelen (AFM.)
Deze instelling wordt gememoriseerd voor het huidige
ingangssignaal.
1
Druk in het midden van de regeltoets.
Het hoofdmenu verschijnt op het scherm.
Beweeg de regeltoets m/M om
2
laten oplichten en druk nogmaals in het midden van
de regeltoets.
Het AFM./CENTR. menu verschijnt op het scherm.
Beweeg eerst de regeltoets m/M om
3
(H. FORMAAT) te kiezen voor horizontale
regeling, of
(V. FORMAAT) voor verticale
regeling. Beweeg vervolgens de regeltoets </,
om de grootte te regelen.
Het beeld vergroten of verkleinen
(ZOOM)
Deze instelling wordt gememoriseerd voor het huidige
ingangssignaal.
1
Druk in het midden van de regeltoets.
Het hoofdmenu verschijnt op het scherm.
Beweeg de regeltoets m/M om
2
laten oplichten en druk nogmaals in het midden van
de regeltoets.
Het AFM./CENTR. menu verschijnt op het scherm.
Beweeg de regeltoets m/M om
3
en beweeg </, om het beeld te vergroten of te
verkleinen.
10
De beeldvorm regelen
(GEOMETRIE)
Met de GEOMETRIE instellingen kunt u de stand en de vorm van
het beeld regelen.
De
het geheugen opgeslagen. Alle andere instellingen worden
gememoriseerd voor de huidige ingangssignalen.
1
AFM./CENTR. te
2
3
AFM./CENTR. te
De convergentie instellen
(CONVERGENTIE)
Met de CONVERGENTIE instellingen kunt u de kwaliteit van het
beeld aanpassen door de convergentie te regelen. De convergentie
heeft betrekking op de uitlijning van de rode, groene en blauwe
kleursignalen.
Indien u rode of blauwe schaduwen rond letters of lijnen ziet,
moet u de convergentie bijstellen.
Deze instellingen worden in het geheugen opgeslagen voor alle
ingangssignalen.
1
2
AFM./CENTR. te
3
(ZOOM) te kiezen,
(ROTATIE) instelling wordt voor alle ingangssignalen in
Druk in het midden van de regeltoets.
Het hoofdmenu verschijnt op het scherm.
Beweeg de regeltoets m/M om
laten oplichten en druk nogmaals in het midden van
de regeltoets.
Het GEOMETRIE menu verschijnt op het scherm.
Beweeg eerst de regeltoets m/M om het gewenste
regelpunt te kiezen. Beweeg vervolgens de
regeltoets </, om de instelling te verrichten.
Kies
Om
het beeld te roteren
(ROTATIE)
de zijkanten van het beeld uit te zetten
of in te trekken
(KUSSENEFFECT)
het beeld naar links of naar rechts te
schuiven
(CILINDEREFFECT)
de beeldbreedte bovenaan het scherm
te regelen
(TRAPEZ.-EFFECT)
het beeld bovenaan het scherm naar
links of naar rechts te schuiven
(PARALL.-EFFECT)
Druk in het midden van de regeltoets.
Het hoofdmenu verschijnt op het scherm.
Beweeg de regeltoets m/M om
te laten oplichten en druk nogmaals in het midden
van de regeltoets.
Het CONVERGENTIE menu verschijnt op het scherm.
Beweeg eerst de regeltoets m/M om het gewenste
regelpunt te kiezen. Beweeg vervolgens de
regeltoets </, om de regeling uit te voeren.
Kies
Om
rode of blauwe schaduwen horizontaal te
verschuiven
rode of blauwe schaduwen verticaal te
verschuiven
GEOMETRIE te
CONVERGENTIE