4
Gebruik van het aggregaat
4.1
De plaats van gebruik kiezen
Stroomaggregaten zijn gemaakt om stationair te werken. Zij mogen niet op een voertuig of ander mobiel
materiaal worden geïnstalleerd als geen voorafgaand onderzoek naar de verschillende bijzonderheden van de
installatie en het gebruik van het stroomaggregaat uitgevoerd is. Elk gebruik tijdens de verplaatsing is verboden.
LET OP
1.
Kies een schone, geventileerde en tegen weer en wind beschutte plaats.
2.
Plaats het aggregaat op een effen, horizontaal en voldoende stevig oppervlak zodat het stroomaggregaat niet in de grond
zakt (het aggregaat mag in geen geval meer dan 10° hellen).
3.
De olie- en brandstofvoorraad mag zich niet dichtbij het stroomaggregaat bevinden als deze in werking is of als het
stroomaggregaat nog warm is.
4.2
Controleer de algemene staat van het stroomaggregaat (bouten en moeren, slangen)
Controleer vóór iedere start en na ieder gebruik het hele aggregaat om storing of beschadiging te voorkomen.
1.
Controleer alle buizen en slangen om zeker te zijn dat ze in goede staat zijn en niet lekken.
Het vervangen van buizen of slangen moet door een vakman worden uitgevoerd, raadpleeg de dichtstbijzijnde
vertegenwoordiger.
2.
Trek alle bouten na waarop speling zou kunnen zitten.
Het natrekken van de cilinderkopbouten moet door een vakman worden uitgevoerd, raadpleeg de dichtstbijzijnde
vertegenwoordiger.
4.3
Het peil van de motorolie controleren en bijvullen
Controleer altijd het oliepeil vóór iedere start van het stroomaggregaat. Als het stroomaggregaat voorafgaand
is gebruikt, laat het dan ten minste 30 minuten afkoelen voordat u het oliepeil controleert.
LET OP
Vul bij met de aanbevolen olie (cf. § Karakteristieken) en met behulp van een trechter.
1. Verwijder de olievuldop-peilstok(A-2/B-2) door hem los te draaien en veeg de peilstok af.
2. Steek de olievuldop-peilstok in de vulhals (B - 3) zonder hem vast te draaien en trek hem er weer uit.
3. Controleer het peil visueel en vul bij indien nodig.
4. Draai de olievuldop-peilstok weer helemaal vast in de vulhals.
5. Veeg het teveel aan olie weg met een schone doek en controleer of er geen lekkage is.
OF
1. Verwijder de olievuldop-peilstok (B - 4), het peil moet tot aan het punt van overstromen van de vulhals staan, vul bij indien
nodig..
2. Draai de olievuldop weer helemaal vast
3. Veeg het teveel aan olie weg met een schone doek en controleer of er geen lekkage is.
4.4
Het peil van de brandstof controleren en bijvullen
Gebruik uitsluitend schone watervrije brandstof. E15, E20 en E85 zijn niet geschikt en mogen niet worden
gebruikt. Door oude, verlopen of verontreinigde brandstof kan schade ontstaan die niet door de garantie wordt
gedekt.
De brandstof moet voldoen aan de volgende eisen:
-
-
LET OP
-
-
-
GEVAAR
1.
Draai de tankdop (A - 4) los.
2.
Controleer visueel het brandstofpeil.
3.
Indien nodig, vul brandstof bij, die geen water bevat:
Vul de brandstoftank met behulp van een trechter en let daarbij op dat u geen brandstof morst.
Overvul de tank niet (er mag geen brandstof in de vulpijp staan).
4.
Draai de vuldop van de brandstoftank weer vast.
Schoon, nieuw, loodvrij,
Octaangetal 87 (R+M)/2 of hoger,
RON-methode (Research Octane Number), minimum octaangetal 90,
Benzine die maximaal 10 % ethylalcohol, 90 % loodvrije benzine bevat, is geschikt,
Mengsels van methyl-tert-butylether (MTBE) en loodvrije benzine (tot maximaal 15 volume-% MTBE)
zijn goedgekeurd.
EXPLOSIEGEVAAR
Houd u aan de plaatselijk geldende wetgeving betreffende de behandeling van
olieproducten.
Tijdens het tanken moet de motor koud zijn en stilliggen. Het is verboden, dichtbij te
komen met een vlam of vonken te veroorzaken, te roken of te bellen tijdens het vullen van
de brandstoftank.
Controleer altijd na het tanken of de tankdop degelijk is gesloten. Veeg alle sporen van
brandstof weg met een schone doek en wacht tot de dampen zijn verdwenen voordat u het
motor start.