Menu-item
FLASH PATTERN
[SOUND LEVEL 1] tot [SOUND
LEVEL 6]
[LOW PASS 1] tot [LOW PASS 6]
[RANDOM1]
[RANDOM2]
[RANDOM3]
DISPLAY FX
[ON], [OFF]
CUT IN FX
[ON], [OFF]
Beschrijving
Wijzig het verlichtingseffect volgens het
geluids- en basniveau.
Het flitspatroon wijzigt volgens het
geluidsniveau.
Het flitspatroon wijzigt volgens het basniveau.
Het flitspatroon wijzigt willekeurig volgens de
geluidsniveaumodus en de laag-
doorlaatmodus.
Het flitspatroon wijzigt willekeurig volgens de
geluidsniveaumodus.
Het flitspatroon wijzigt willekeurig volgens de
laag-doorlaatmodus.
Zet de speciale MIXTRAX-effecten aan/uit.
Schakel de speciale MIXTRAX-effecten aan/uit
terwijl de fragmenten handmatig worden
gewijzigd.
Verbindingen/installatie
Verbindingen
Hierna staat "NW" voor de netwerkmodus
en "STD" voor de standaardmodus.
Afhankelijk van de verbindingen die u tot
stand heeft gebracht, verandert u de
luidsprekermodus in standaardmodus
(STD) of netwerkmodus (NW) (pagina 5).
Belangrijk
• Wanneer dit toestel wordt geïnstalleerd
in een wagen zonder ACC (accessoire)-
positie van de contactschakelaar en als
de rode kabel niet wordt verbonden met
de aansluiting die de bediening van de
contactschakelaar detecteert, kan de
accu leeglopen.
ACC-positie
Geen ACC-positie
• Als dit toestel wordt gebruikt in andere
omstandigheden dan hierna vermeld,
kan er brand of een storing optreden.
– Wagens met een 12 Volt accu en
negatieve aarding.
– Wanneer de luidsprekeruitgang door 4
kanalen wordt gebruikt, gebruikt u
luidsprekers van meer dan 50 W
(maximaal ingangsvermogen) en
tussen 4 Ω en 8 Ω (impedantiewaarde).
Gebruik geen luidsprekers van 1 Ω tot 3
Ω voor dit toestel.
– Wanneer de uitgang voor de
achterluidspreker wordt gebruikt door 2
Ω van de subwoofer, gebruikt u
luidsprekers van meer dan 70 W
(maximaal ingangsvermogen).
* Raadpleeg de verbindingen voor een
verbindingsmethode.
• Om kortsluiting, oververhitting of storing
te voorkomen, dient u de volgende
richtlijnen op te volgen.
– Koppel de negatieve pool van de accu
los voor u met de installatie begint.
– Zet de bedrading vast met
kabelklemmen of kleefband. Wikkel
kleefband rond bedrading die in
contact komt met metalen delen om de
bedrading te beschermen.
– Plaats alle kabels op een veilige afstand
van bewegende delen, zoals de
schakelhendel en de stoelrails.
– Plaats alle kabels op een veilige afstand
van hete plaatsen, dus niet nabij de
uitgang van de verwarming.
– Verbind de gele kabel niet met de accu
door deze door het gat naar het
motorcompartiment te voeren.
– Dek alle losgekoppelde
kabelconnectors af met isolatietape.
– Sluit kabels nooit kort.
– Verwijder de isolatie van de
voedingskabel van dit toestel niet om
de stroomtoevoer met andere
apparaten te delen. De
stroomcapaciteit van de kabel is
beperkt.
– Gebruik een zekering van de
voorgeschreven waarde.
– Verbind de negatieve luidsprekerkabel
nooit rechtstreeks met aarde.
– Voeg nooit negatieve kabels van
meerdere luidsprekers samen.
• Als het toestel ingeschakeld is, worden
stuursignalen via de blauw/witte kabel
verstuurd. Verbind deze kabel met de
systeemafstandsbediening van een
externe eindversterker of met het
relaiscontact voor de automatische
antenne (max. 300 mA 12 V gelijkstroom).
Als de wagen uitgerust is met een
21
Nl