Veiligheidsvoorschriften
• Stroommetingen mogen met dit meetapparaat alleen in stroom-
circuits worden verricht, die zelf met 10 A beveiligd zijn resp.
waarin geen spanningen groter dan 35 VDC resp. vermogens gro-
ter dan 350 VA kunnen optreden. Het meetapparaat mag niet in
installaties van de overspanningscategorie III conform IEC 664
worden gebruikt. Het meetapparaat en de meetleidingen zijn niet
tegen vlamboogexplosies beschermd (IEC 1010-2-031, Paragraaf
13.101)
• Metingen tot max. 600 VDC/ACrms galvanisch van het net ge-
scheiden, overspanningscategorie I (CAT 1). In de overspanning-
scategorie II (CAT II) zijn metingen tot max. 300 VDC/ACrms toe-
gestaan.
• Houd meetapparaten en -toebehoren buiten het bereik van kin-
deren!
• In industriële inrichtingen moeten de ongevallenpreventievoor-
schriften van de bond van industriële vakgenootschappen voor
elektrische installaties en bedrijfsmiddelen in acht worden geno-
men.
• In scholen, educatieve instellingen en hobbywerkplaatsen mo-
gen meetinstrumenten uitsluitend onder toezicht van deskundige
personen worden gebruikt.
• Wees bijzonder voorzichtig bij het omgaan met spanningen gro-
ter dan 25 V wissel- (AC) resp. groter dan 35 V gelijkspanning
(DC). Reeds bij deze spanningen kunt u bij aanraking van elektri-
sche leidingen een levensgevaarlijke schok krijgen.
Schakel derhalve eerst de spanningsbron stroomloos, verbindt
het meetapparaat met de aansluitingen van de te meten span-
ningsbron, stel op het meetapparaat het vereiste spannings-
meetbereik in en schakel daarna de stroombron in
Na beëindiging van de meting schakelt u de stroombron stroom-
loos en verwijdert u de meetleidingen van de aansluitingen van
de stroombron
66
• Garandeer voor elke spanningsmeter, dat het meetapparaat zich
niet in het stroommeetbereik bevindt
• Voor elke wissel van het meetbereik moeten de meetpunten van
het meetobject worden verwijderd
• Controleer voor elke meting uw meetapparaat resp. uw meetlei-
dingen op beschadiging(en)
• Gebruik voor het meten alleen de meetleidingen, die bij het mee-
tapparaat worden geleverd. Alleen deze zijn toelaatbaar
• Om een elektrische schok te vermijden, let u erop, dat de meet-
punten en de te meten aansluitingen (Meetpunten) tijdens de
meting niet, ook niet indirect, worden aangeraakt.
• De spanning tussen de V/Ohm-bus van het meetapparaat en
aarde mag de 300 VDC/VACrms niet overschrijden (CAT I I =
overspanningscategorie II)
• Gebruik het meetinstrument niet in ruimten of omgevingen waa-
rin brandbare gassen of dampen of stof aanwezig zijn of kunnen
vrijkomen. Vermijdt voor uw eigen veiligheid beslist vochtig of
nat worden van het meetapparaat resp. van de meetleidingen.
Vermijdt gebruik van het instrument in de buurt van
sterke magnetische velden (luidsprekers, magneten)
elektromagnetische velden (transformatoren, motoren, spoelen,
relais, beveiligingscircuits, elektromagneten, e.d.)
elektrostatische velden (op- of ontlading)
Zendantennes of HF-generators
• Wanneer men kan aannemen, dat werking zonder gevaar niet
meer mogelijk is, dan moet het apparaat buiten werking worden
gezet en tegen per ongeluk inschakelen worden beveiligd. Een
veilig gebruik is niet langer gewaarborgd wanneer:
het apparaat zichtbare beschadigingen vertoont,
67