Voorzichtig:
• Gebruik fosforhoudende, zuurstofarme C1220-koperpijpen (Cu-DHP) als
koelstofpijpen zoals opgegeven in JIS H3300 "Naadloze pijpen en buizen
van koper of koperlegeringen". Daarnaast dient u ervoor te zorgen dat de
binnen- en buitenoppervlakken van de pijpen schoon zijn en vrij zijn van
gevaarlijk zwavel, oxiden, stof/vuil, deeltjes ten gevolge van nasnijden, olie-
resten, vocht of andere verontreinigingen.
• Maak geen gebruik van de bestaande koelstofpijpen.
- De oude koelstof en koelmachine-olie in de bestaande buizen bevat een grote
hoeveelheid chloor die ervoor kan zorgen dat de koelmachine-olie van het
nieuwe apparaat verslechtert.
• Sla de te gebruiken pijpen binnen op en zorg ervoor dat beide uiteinden van
de pijpen afgesloten zijn, tot vlak voordat deze worden gesoldeerd.
- Indien er stof, vuil of water in de koelcyclus terecht komt, kan dit verslechtering
van de olie of een storing in de compressor als gevolg hebben.
9.2. Afvoerleidingwerk
1. Zorg ervoor dat de afvoerleiding naar beneden loopt (met een helling van tenmin-
ste 1/100), naar buiten (lozing). Monteer geen stankafsluiter of andere onregel-
matigheid in de leiding. (1)
2. Zorg ervoor dat kruiselings gemonteerde afvoerleiding niet langer is dan 20 m
(het hoogteverschil niet meegerekend). Voor lange afvoerleidingen moet u een
steunbeugel monteren om zakken van de leidingen te voorkomen. Monteer nooit
een ontluchtingspijp, omdat anders het afvalwater eruit kan komen.
3. Gebruik een harde PVC-pijp VP-25 (buitendiameter ø 32 mm) voor de afvoerlei-
dingen.
4. Zorg ervoor dat de verzamelleidingen 10 cm lager dan de afvoeruitlaat van het
apparaat zijn gemonteerd, zoals afgebeeld in 2.
5. Monteer geen stankafsluiter op de opening van de afvoeruitlaat.
6. Zorg ervoor dat u de uitlaat van de afvoerleiding zo monteert dat deze geen stank
veroorzaakt.
7. Doe het uiteinde van de afvoerleiding niet in een afvoer waar zich ionische gassen
ontwikkelen.
[Fig. 9.2.1] (P.3)
A Naar beneden lopende helling 1/100 of groter
B Afvoerleiding
C Apparaat
D Verzamelbuizen
E Maximaliseer deze lengte tot ongeveer 10 cm
10. Elektrische bedrading
Voorzorgsmaatregelen bij elektrische bedrading
Waarschuwing:
Elektrisch werk moet door gekwalificeerde elektriciens gedaan worden in
overeenstemming met de van toepassing zijnde "Technische Normen voor
Elektrische Installatie" en de bijgeleverde installatie-instructies. Speciale cir-
cuits moeten ook gebruikt worden. Als een voedingscircuit te weinig capaci-
teit of een installatiedefect heeft, kan het een elektrische schok of brand
veroorzaken.
1. Zorg ervoor om voeding van het speciaal afgetakte circuit te gebruiken.
2. Zorg ervoor om een aardlekschakelaar in het voedingscircuit te installeren.
3. Installeer het apparaat zodanig dat geen van de regelcircuitkabels (afstandsbe-
diening, transmissiekabels of externe invoer/uitvoerkabel) in direct contact met de
voedingskabel buiten het apparaat kan komen.
4. Zorg ervoor dat er op geen enkele kabelaansluiting speling zit.
5. Sommige kabels (stroom, afstandsbediening, transmissiekabels of externe
invoer/uitvoerkabel) boven het plafond kunnen door muizen doorgebeten worden.
Gebruik voor bescherming zoveel mogelijk metalen pijpen om kabels doorheen te
trekken.
1. Transmissiekabels
PWFY-P100VM-E-BU
Transmissiekabels
Mantelkabel (2-aderig)
Type kabel
CVVS, CPEVS of MVVS
Kabeldiameter
Minimaal 1,25 mm
Opmerkingen
PWFY-P100/200VM-E1-AU
Transmissiekabels
Mantelkabel (2-aderig)
Type kabel
CVVS, CPEVS of MVVS
Kabeldiameter
Minimaal als 1,25 mm
Opmerkingen
*1 Verbonden met eenvoudige afstandsbediening. CVVS, MVVS : PVC geïsoleerde PVC dubbelzijdig afgeschermde bedieningskabel
MA afstandsbedieningskabels
2-Aderige mantelkabel (niet afgeschermd)
CVVS
0,3 ~ 1,25 mm
2
2
-
Max.lengte: 200 m
MA afstandsbedieningskabels
2-Aderige mantelkabel (niet afgeschermd)
CVVS
0,3 ~ 1,25 mm
2
2
-
Max.lengte: 200 m
CVV, MVV
: PVC geïsoleerde PVC-afgeschermde bedieningskabel
CPEVS
: PE geïsoleerde PVC dubbelzijdig afgeschermde communicatiekabel
9.3. De elektrische aansluitingen maken
Controleer of de modelnaam op de gebruiksaanwijzingen op het deksel van de
besturingsdoos dezelfde is als de modelnaam op het naamplaatje.
Stap 1
Verwijder de schroeven waarmee het deksel van de besturingsdoos vast zit.
[Fig. 9.3.1] (P.3)
A Schroeven
C Besturingsdoos
Opmerking:
Zorg dat er geen draden worden afgekneld als u het deksel van de aansluit-
doos weer terugplaatst. Dit kan leiden tot beschadiging van de bedrading.
Voorzichtig:
Leg de bedrading altijd zo aan dat de draden niet onder mechanische span-
ning staan of te strak worden getrokken. Als dit gebeurt, kunnen draden bre-
ken of oververhit raken en brand veroorzaken.
• Bevestig de externe stroombedrading aan de regeldoos m.b.v. een flexibele
kabeldoorvoer voor het opvangen van elektrische schokken. (PG-aansluiting of
vergelijkbaar). Sluit de transmissiebedrading aan op het transmissie-aansluitblok
via de (uitdruk) opening in de besturingsdoos, met een normale doorvoer.
• Als alle bedrading is aangelegd, controleer dan nogmaals of alle verbindingen
goed zijn gemaakt en plaats hierna het deksel van de aansluitdoos weer terug.
Volg hiervoor de stappen voor het verwijderen, maar in omgekeerde volgorde.
[Fig. 9.3.2] (P.3)
A Om ervoor te zorgen dat er geen trekkracht van buitenaf mechanische spanning kan
veroorzaken op de aansluitingen op het stroomtoevoer-aansluitblok, dient u een buf-
ferdoorvoer voor trekbelasting (PG-aansluiting of vergelijkbaar) te gebruiken.
B Extern signaal invoerkabel
D Voedingsdraden
F Gebruik een normale doorvoer
G Transmissiekabel en kabel voor MA afstandsbediening
Voorzichtig:
Let op dat de voedingsdraden nooit te strak staan. Dit kan leiden tot losraken,
oververhitting of brand.
6. Verbind het netsnoer nooit met de voedingsleidingen voor de transmissiekabels.
Als u dit wel doet, begeven de kabels het.
7. Zorg ervoor dat u de regelkabels aan het binnenapparaat, de afstandsbediening
en het buitenapparaat aansluit.
8. Zorg ervoor dat het apparaat geaard wordt.
9. Selecteer regelkabels volgens de voorwaarden zoals op pagina 55 aangegeven.
Voorzichtig:
Zorg ervoor dat u het apparaat aan de kant van het buitenapparaat aardt. Sluit
de aardingskabel niet op een gas- of waterleiding, een bliksemafleider of een
aardingskabel voor de telefoon aan. Een niet goed geïnstalleerde aardingska-
bel kan elektrische schokken veroorzaken.
Types regelkabels
1. Bedrading van transmissiekabels
• Types transmissiekabels
Ontwerp de bedrading in overeenstemming met de hiernavolgende tabel
<Tabel 1>.
• Gebruik de meegeleverde kabels met extra isolatie.
Externe invoer
Meeraderige mantelkabel (afgeschermd)
CVVS of MVVS
(0,75 ~ 1,25 mm
)*1
0,3 ~ 0,5 mm
2
Max.lengte: 100 m
Externe invoer
Meeraderige mantelkabel (afgeschermd)
CVVS of MVVS
(0,75 ~ 1,25 mm
)*1
0,3 ~ 0,5 mm
2
Max.lengte: 100 m
B Voorpaneel
C Extern signaal uitvoerkabel
E Trekkracht
Externe uitvoer
Meeraderige mantelkabel (afgeschermd)
CVVS of MVVS
0,3 ~ 1,25 mm
2
Nominale spanning: L1-N: 220 - 240 V
Nominale lading: 0,6 A
Externe uitvoer
Meeraderige mantelkabel (afgeschermd)
CVVS of MVVS
0,3 ~ 1,25 mm
2
Nominale spanning: L1-N: 220 - 240 V
Nominale lading: 0,6 A
2
2
55