AANWIJZING
De ontvanger moet altijd parallel t.o.v. de zender afge-
steld zijn.
Bevindt de ontvanger zich binnen het meetbereik van
de zender (standaard 1,35 m / 4 voet, 5 inch), dan
licht de signaal-statusindicatie op. Met de richtingspijlen
kan de gebruiker het middelpunt van het magneetveld
vaststellen dat door de zender wordt opgewekt. Het
middelpunt is gevonden wanneer alle vier richtingspijlen
verlicht zijn. De positie van de ontvanger wordt door het
gat in het midden van de kop van het apparaat of door de
buitenste markeringskepen gemarkeerd. Wanneer in of
nabij het middelpunt de indicatie verlicht is, dan wordt de
afstand in minimale en maximale waarde (geen absolute
waarde) tussen zender en ontvanger weergegeven.
nl
7.4.1 Gebruikstips ter verbetering van de
meetprecisie onder invloed van metaal
AANWIJZING
Meet niet in hoeken of direct naast aangrenzende staal-
betonwanden. Aanbevolen wordt om aan beide kanten
het effectieve meetpunt van het uitgaande referentiepunt
met een bepaalde afstand te verplaatsen, zodat de in-
vloed van metaal wordt ontweken (bijvoorbeeld 200 mm
/ 8 inch).
Zorg ervoor dat de PX 10T stabiel bevestigd is en voer
met de ontvanger vanaf vier kanten (boven, onder, rechts,
links) een meting uit. Markeer de gevonden middelpunten
en bepaal het geometrische middelpunt.
Voer bij massieve metalen objecten of bij metingen in
de nabijheid van een aangrenzende wand meerdere me-
tingen vanaf een bekende afstand uit en bepaal het
geometrische middelpunt, bijvoorbeeld vier metingen in
een vierkant met een kantlengte van 100 mm (4 inch).
AANWIJZING
Leg niet-metalen afscheidingsmateriaal tussen de ont-
vanger en de ondergrond om het werk op een oneffen
oppervlak te vergemakkelijken.
7.5 Werken met de hellingsadapter
De hellingsadapter dient ervoor om het uitgangspunt van
de boring te vinden, uitgaande van een vooraf vastgelegd
ingangspunt en vastgelegde ingangshoek van de boring,
of om de hoek tussen twee punten te bepalen.
De zender wordt gebruikt zoals beschreven in het hoofd-
stuk "Zender instellen".
ATTENTIE
De wandvlakken dienen parallel t.o.v. elkaar te zijn.
AANWIJZING
Op de indicatie verschijnt de direkte afstand tussen de
apparaten, maar niet de dikte van de wand / het plafond.
Afhankelijk van de hoek en de wanddikte kan het voor-
komen dat hellingen niet meer gemeten kunnen worden
omdat de maximale meetafstand overschreden is.
Zorg ervoor dat de ontvanger goed aan de hellingsadap-
ter bevestigd is.
54
7.5.1 Een punt vinden, uitgaande van een vooraf
vastgelegd(e) referentiepunt / ‑hoek. 4
1.
Plaats de zender parallel t.o.v. het vlak op het refe-
rentiepunt.
2.
Stel bij de hellingsadapter de gewenste hoek in.
3.
Draai de hellingsadapter afhankelijk van de gezochte
hellingsrichting, om het middelpunt te vinden.
4.
Zorg ervoor dat de basisplaat van de adapter parallel
t.o.v. de onderkant van de zender aan de andere
zijde van de wand blijft en bepaal met behulp van de
richtingspijlen het middelpunt zoals in het hoofdstuk
"Werken met de ontvanger" beschreven.
5.
Markeer het gevonden punt bij de buitenmarkerin-
gen of het markeergat aan de onderzijde van de
hellingsadapter-basisplaat.
7.5.2 De hoek tussen twee punten bepalen 5
1.
Plaats de zender parallel t.o.v. het vlak op het refe-
rentiepunt.
2.
Plaats de basisplaat van de hellingsadapter op het
tweede referentiepunt aan de andere kant van de
wand.
AANWIJZING De hellingsadapter dient zo afgesteld
te zijn dat de zwenkbare plaat met de hellingsrichting
tussen de punten overeenkomt.
3.
Zorg ervoor dat de basisplaat van de hellingsadapter
steeds parallel t.o.v. de zenderpositionering blijft.
4.
Beweeg de hellingsadapter in een hoek van 90°
tot de helling, tot beide richtingspijlen op deze as
verlicht zijn. Zo wordt de afstand in een rechte hoek
tot de helling weergegeven.
5.
Plaats de zwenkbare plaat met de ontvanger schuin,
tot beide richtingspijlen op de hellende as verlicht
zijn.
6.
Lees de hoek van de schaal aan de zijkant af.
AANWIJZING De afgelezen hoek komt overeen met
de effectieve boorhoek en niet met de optische
hoek.
7.6 Toepassingen 6 7 8
De Transpointer PX 10 kan voor algemene uitrichtwerk-
zaamheden ingezet worden. De beslissing of het apparaat
voldoende nauwkeurig is voor de betreffende toepassing,
ligt bij de gebruiker.
7.6.1 Boorwerkzaamheden voorbereiden
Localisering van het uitgangspunt van de boring op basis
van het vastgelegde ingangspunt van de boring.
Definiëring van de vereiste lengte van het boorgereed-
schap.
Bepaling van de hoek tussen twee punten met behulp
van de hellingsadapter.
7.6.2 Schade beperken
Bepaling ingangskant boring, afhankelijk van de om-
standigheden: Afgewerkte oppervlakken van wanden (af-
werklagen, tegels,...) worden vaak beschadigd wanneer
zij van binnenuit doorboord worden. Met de Transpointer
PX 10 kan het gewenste startpunt bijvoorbeeld van de