Pitch functie
Met behulp van de pitch functie wordt de vlieghoogte van de helikopter beïnvloed (zie afb. 9). De bediening gebeurt
met de linker stuurknuppel (zie afb. 1, positie 11).
Deze kan naar voren en naar achteren bewogen worden zonder dat deze, zoals bij de overige besturingsfuncties,
steeds weer naar de middelste stand terugspringt. Daar de invalshoek van de rotorbladen niet gewijzigd kan worden,
gebeurt de regeling van de vlieghoogte via een gezamenlijke toerentalwijziging van beide rotoren.
Indien de stuurknuppel geheel naar het lichaam getrokken wordt, zijn de motoren uit en staan de rotoren stil. Als de
stuurknuppel naar voren geschoven wordt, beginnen de rotoren te draaien en verhogen ze het toerental (al naar de
knuppelpositie). Als de middenpositie van de stuurknuppel is bereikt, dient de helikopter te zweven.
Afbeelding 9
Staartfunctie
Omdat de modelhelikopter twee contraroterende rotoren heeft, ontstaat er ook geen koppel rond de rotoras. De
helikopter heeft dus geen staartrotor nodig voor de stabilisering.
Om het model rond de rotoras te kunnen draaien, draaien de beide rotoren met lichtjes verschillende toerentallen en
zo begint het model te draaien (zie afb. 10). De bediening van de staartfunctie gebeurt tevens met de linker stuurknup-
pel (zie afb. 1, positie 11). Als u de knuppel lichtjes naar links beweegt, zal de punt van de romp naar links draaien.
Indien u naar rechts stuurt, draait de punt van de romp zich eveneens naar rechts.
Afbeelding 10
109