Toepassingen
77-021
1.
Loodrecht:
Gebruik de verticale laser om het verticale
referentievlak te bepalen. De gewenste
object(en) zodanig positioneren dat
ze gelijkgericht zijn met het verticale
referentievlak om te verzekeren dat de
object(en) loodrecht staan.
2.
Waterpas:
Gebruik de horizontale laserstraal om
het horizontale referentievlak te bepalen.
Positioneer de gewenste object(en) zodanig
dat ze gelijkgericht zijn met het horizontale
referentievlak om te verzekeren dat de
object(en) waterpas staan.
3.
Rechthoek:
Gebruik de verticale of horizontale
laserstralen met of zonder de 90° verticale
referentielaser om het punt waar de verticale
en horizontale stralen kruisen te bepalen. De
gewenste object(en) zodanig positioneren
dat ze gelijkgericht zijn met de verticale en
horizontale laserstraal om te verzekeren dat
de object(en) haaks zijn.
4.
Pulsmodus:
Zet de laser in de pulsmodus voor gebruik
met optionele laser detectors.
5.
Handmatige modus:
Schakelt de zelfnivellerende functie uit en
maakt het mogelijk een vaste laserstraal in
elke gewenste richting te projecteren.
119