Start het apparaat op een vaste,
effen vloer, zo mogelijk niet in hoog
gras. Vergewis u dat het snoeige-
reedschap noch voorwerpen, noch
de grond raakt.
Voor uw veiligheid: Sta achter het
apparaat als u het start.
Controleer regelmatig benzine en
oliepeil (zie „Ingebruikname") en
vul tijdig bij.
Koude start:
1. Zet de gashendel (22) in positie
.
2. Trek de veiligheidsbeugel (3)
in de richting van de hoofdlig-
ger van de handgreep en houd
deze tegen.
3. Trek aan de startergreep (21).
4. Wanneer de motor start, laat u
de startergreep langzaam terug
in de startkabelgeleiding (20)
glijden.
Warme start:
1. Zet de gashefboom (22) in posi-
tie
2. Trek de veiligheidsbeugel (3)
in de richting van de hoofdlig-
ger van de handgreep en houd
deze tegen.
3. Trek aan de startergreep (21).
4. Wanneer de motor start, laat u
de startergreep langzaam terug
in de startkabelgeleiding (20)
glijden.
.
Messenstopsysteem:
•
Controleer regelmatig het messensto-
psysteem:
Laat de veiligheidsbeugel (2) los. De
motor wordt uitgeschakeld en het mes
wordt geremd. Het mes moet binnen 7
seconden stoppen.
Maaien
1. Start de motor (zie
2. Zet de gashefboom (22) in posi-
tie
3. Wielaandrijving :
Aan: trek de aandrijfbeugel (2)
in de richting van de hoofdligger
van de handgreep, de maaier
beweegt voorwaarts.
Uit: laat de aandrijfbeugel (2)
los. Het apparaat blijft stilstaan.
Zet voor korte werkonderbrekingen
en voor een vermindering van het
geluid de gashendel (22) in positie
.
De wijziging van het motortoeren-
tal via de beide posities
heeft geen invloed op de
snelheid van de aandrijfwielen.
Deze zijn niet regelbaar.
Werkinstructies
•
Maai zo droog mogelijk gras om de
grasnerf te ontzien.
•
Stel de snoeihoogte zodanig in, dat
het apparaat niet overbelast wordt.
•
Breng het apparaat stapvoets in zo
recht mogelijke stroken. Om compleet
te maaien, moeten de banen elkaar
altijd enkele centimeters overlappen.
•
Beweeg niet achterwaarts.
•
Werk op hellingen altijd dwars op de
helling.
).
.
NL
+
71