OBJ_BUCH-1347-003.book Page 75 Tuesday, June 5, 2012 3:01 PM
Meetwaarden optellen
Als u meetwaarden wilt optellen, voert u eerst een willekeuri-
ge meting uit of kiest u een vermelding uit de meetwaarden-
lijst. Druk vervolgens op de plustoets 11. In het display ver-
schijnt ter bevestiging „+". Voer vervolgens een tweede
meting uit of kies nog een vermelding uit de meetwaardenlijst.
Druk voor het opvragen van de som van
beide metingen op de resultaattoets 6.
De berekening wordt in de meetwaarde-
regels a weergegeven. De som staat in de
resultaatregel c.
Na berekening van de som kunnen bij dit
resultaat overige meetwaarden of vermel-
dingen uit de meetwaardenlijst worden opgeteld als vóór de
meting telkens de plustoets 11 wordt ingedrukt. De optelling
wordt beëindigd door het indrukken van de resultaattoets 6.
Opmerkingen over de optelling:
– Lengte-, oppervlakte- en inhoudswaarden kunnen niet bij
elkaar worden opgeteld. Als bijvoorbeeld een lengte- en
een oppervlaktewaarde worden opgeteld, verschijnt bij
het indrukken van de resultaattoets 6 kort „ERROR" in het
display. Vervolgens keert het meetgereedschap terug naar
de meetfunctie die het laatst actief was.
– Er wordt telkens het resultaat van een meting (bijvoor-
beeld inhoudswaarde) opgeteld, bij duurmetingen de in de
resultaatregel c weergegeven meetwaarde. De optelling
van afzonderlijke meetwaarden uit de meetwaarderegels a
is niet mogelijk.
Meetwaarden aftrekken
Als u meetwaarden wilt aftrekken, drukt u
op de mintoets 5. In het display verschijnt
ter bevestiging „–". Ga verder te werk als
bij „Meetwaarden optellen".
Tips voor de werkzaamheden
Algemene aanwijzingen
De ontvangstlens 17 en de uitgang van de laserstraal 16 mo-
gen bij een meting niet afgedekt zijn.
Het meetgereedschap mag tijdens een meting niet bewogen
worden (met uitzondering van de functies duurmeting en hel-
lingmeting). Leg daarom het meetgereedschap indien moge-
lijk tegen een vast aanslag- of steunoppervlak.
Invloeden op het meetbereik
Het meetbereik is afhankelijk van de belichting en de mate
van weerspiegeling van het meetoppervlak. Gebruik voor een
betere zichtbaarheid van de laserstraal bij werkzaamheden
buitenshuis en bij fel zonlicht de laserbril 27 (toebehoren) en
het laserdoelpaneel 28 (toebehoren), of zorg voor schaduw
op het doelpaneel.
Invloeden op het meetresultaat
Vanwege bepaalde eigenschappen van materialen kunnen bij
metingen op sommige oppervlakken foutmetingen niet wor-
den uitgesloten. Daartoe behoren:
– transparante oppervlakken zoals glas en water,
Bosch Power Tools
– spiegelende oppervlakken zoals gepolijst metaal en glas,
– poreuze oppervlakken zoals isolatiemateriaal,
– oppervlakken met een structuur, zoals pleisterwerk en na-
tuursteen.
Gebruik indien nodig op deze oppervlakken het laserdoelpa-
neel 28 (toebehoren).
Foute metingen zijn bovendien mogelijk op doeloppervlakken
waarop schuin wordt gericht.
Ook kunnen luchtlagen met verschillende temperaturen of in-
direct ontvangen weerspiegelingen de meetwaarde beïnvloe-
den.
Nauwkeurigheidscontrole en kalibratie van de hellingme-
ting (zie afbeelding H)
Controleer regelmatig de nauwkeurigheid van de hellingme-
ting. Dit gebeurt door een omslagmeting. Leg daarvoor het
meetgereedschap op een tafel en meet de helling. Draai het
meetgereedschap 180 ° en meet opnieuw de helling. Het aan-
gegeven verschil mag maximaal 0,3 ° bedragen.
Bij grotere afwijkingen moet u het meetgereedschap opnieuw
kalibreren. Houd daarvoor de toets hellingmeting 3 inge-
drukt. Volg de aanwijzingen in het display op.
Nauwkeurigheidscontrole van de afstandsmeting
U kunt de nauwkeurigheid van de afstandmeting als volgt con-
troleren:
– Kies een onveranderlijke meetafstand met een lengte van
ca. 1 tot 10 meter waarvan u de lengte nauwkeurig kent
(bijv. kamerbreedte, deuropening). De meetafstand moet
binnenshuis liggen. Het doeloppervlak van de meting moet
glad en goed reflecterend zijn.
– Meet de afstand tien opeenvolgende keren.
De afwijking van de afzonderlijke metingen van de gemiddel-
de waarde mag maximaal ±2 mm bedragen. Houd de metin-
gen bij, zodat u de nauwkeurigheid op een later tijdstip kunt
vergelijken.
Werkzaamheden met het statief (toebehoren)
Het gebruik van een statief is vooral bij grotere afstanden
noodzakelijk. Zet het meetgereedschap met de 1/4"-schroef-
draad 19 op de snelwisselplaat van het statief 26 of een in de
handel verkrijgbaar fotostatief. Schroef het met de vastzet-
schroef van de snelwisselplaat vast.
Stel het referentievlak voor metingen met de aanslagstift door
het indrukken van de toets 10 overeenkomstig in (referentie-
vlak schroefdraad).
Werkzaamheden met de meetrail (zie afbeeldingen I–K)
De meetrail 24 kan worden gebruikt voor een nauwkeuriger
resultaat van de hellingmeting. Afstandmetingen zijn met de
meetrail niet mogelijk.
Leg het meetgereedschap zoals afge-
beeld in de meetrail 24 en vergrendel het
meetgereedschap met de vergrende-
lingshendel 25. Druk op de toets meten 2
om de modus „meetrail" te activeren.
Controleer regelmatig de nauwkeurigheid
van de hellingmeting door een omslagme-
ting of de libellen op de meetrail.
Nederlands | 75
2 609 140 807 | (5.6.12)