In deze modus meet het apparaat zelfstandig de meest plausibele meetwaarden volgens vast voorge-
geven parameters. De volgende parameters zijn voorgegeven:
Parameter
θ < 11°
θ > 11°
θ < -11°
C < 5 pF
7.3. MEETfuNCTIE SELECTEREN
De meetfunctie wordt via de toets „FUNC." geselecteerd. Elke druk schakelt naar de volgende meet-
functie om. De volgende functies kunnen na elkaar worden geselecteerd:
AUTO LCR
Intelligente auto-modus voor L, C en R
AUTO L – Q
Meetbereik inductiviteit, in de subdisplay wordt de kwaliteitsfactor „Q" weergegeven.
AUTO C – D
Meetbereik capaciteit, in de subdisplay wordt de verliesfactor „D" weergegeven
AUTO R
Meetbereik wisselstroomweerstand
DCR
Meetbereik gelijkstroomweerstand
De meetwaarden in de L, C en R-meetmodus kunnen positief of negatief zijn.
Als de hoofdmeetwaarde in de modus „L – Q" negatief (voorteken „-") is, dan is het gemeten
onderdeel inductief.
Als de hoofdmeetwaarde in de modus „C – D" negatief is, dan is het gemeten onderdeel capaci-
tief.
Als in de meetmodus „R" een negatieve meetwaarde wordt weergegeven, heeft zich een kali-
breerfout voorgedaan. Voer in dit geval de kalibrering opnieuw uit.
7.4. MEETfREQuENTIE SELECTEREN
De meetfrequentie kan manueel worden gewijzigd, maar de impedantiemeetbereiken zijn afhankelijk
van de frequentie. Om te wijzigen drukt u op de toets „FREQ" (12). Elke druk verandert de meetfre-
quentie in voorgegeven stappen: 100 Hz, 120 Hz, 1 kHz, 10 kHz, 100 kHz.
98
Meetbereik
AUTO R
AUTO L
AUTO C
Subdisplay
Fasehoek θ
Kwaliteitsfactor Q
Verliesfactor D
Parallelweerstand Rp