11 Gebruiksvoorschriften
► Gashendelblokkering indrukken en gas geven
– de draaiknop voor het startgas springt in de
werkstand F
Na een koude start de motor door enkele keren
gas geven warmdraaien.
WAARSCHUWING
Bij een correct afgestelde carburateur mogen de
messen bij stationair toerental niet mee bewe‐
gen.
Het apparaat is klaar voor gebruik.
10.3
Motor afzetten
► De stopschakelaar indrukken – de motor stopt
– de stopschakelaar loslaten – de stopschake‐
laar veert terug
10.4
Verdere aanwijzingen met
betrekking tot het starten
De motor slaat in de koudestartstand g af.
► Gashendelblokkering indrukken en gas geven
– de draaiknop voor het startgas springt in de
werkstand F
► Vervolgens in stand F verder starten tot de
motor draait
De in de koudestartstand g draaiende motor
slaat bij het accelereren af.
► Vervolgens in de koudestartstand g verder
starten tot de motor draait
De motor slaat niet aan
► Controleren of alle bedieningselementen cor‐
rect zijn afgesteld
► Controleren of de tank met benzine is gevuld,
zo nodig tanken
► Controleren of de bougiesteker stevig op de
bougie is gedrukt
► Startprocedure herhalen
De motor is "verzopen"
► De chokeknop in stand F plaatsen – verder
starten tot de motor draait
0458-519-9421-E
Alle benzine werd verbruikt
► Na het tanken de balg van de hand-benzine‐
pomp ten minste 5-maal indrukken – ook als
de balg met benzine is gevuld
► Draaiknop voor startgas afhankelijk van de
motortemperatuur instellen
► Motor opnieuw starten
11 Gebruiksvoorschriften
11.1
Gedurende de eerste bedrijfsu‐
ren
Het nieuwe apparaat tot aan de derde tankvul‐
ling niet onbelast met hoge toerentallen laten
draaien, om te voorkomen dat er tijdens de
inloopfase extra belasting optreedt. Gedurende
de inloopfase moeten de bewegende delen op
elkaar inlopen – in de motor heerst een ver‐
hoogde wrijvingsweerstand. De motor levert zijn
maximale vermogen pas na 5 tot 15 tankvullin‐
gen.
11.2
Tijdens de werkzaamheden
De motor nog even stationair laten draaien als hij
voordien lange tijd onder vollast heeft gedraaid,
tot de meeste warmte door de koelluchtstroom is
afgevoerd. Dit om te voorkomen dat de compo‐
nenten op de motor (ontstekingssysteem, carbu‐
rateur) door warmteophoping te zwaar worden
belast.
11.3
Na het werk
Als het werk even wordt onderbroken: de motor
laten afkoelen. Het apparaat met lege benzine‐
tank op een droge plaats, niet in de buurt van
ontstekingsbronnen, opbergen tot het moment
dat het apparaat weer wordt gebruikt. Bij langdu‐
rige stilstand – zie "Apparaat opslaan".
12 Luchtfilter reinigen
12.1
Als het motorvermogen merk‐
baar afneemt
Nederlands
1
73