Oplader
12.
Knop van de indicatie van de oplaadstatus van de accu
13.
Indicatie van de oplaadstatus van de accu (LED diode).
14.
* Er kunnen verschillen tussen de afbeelding en het product optreden.
OMSCHRIJVING VAN DE GEBRUIKTE GRAFISCHE TEKENS
LET OP
WAARSCHUWING
MONTAGE/INSTELLINGEN
INFORMATIE
WERKVOORBEREIDING
ACCU PLAATSEN / VERWIJDEREN
• Plaats de draairichting schakelaar (5) in de midden stand.
• Druk op de bevestigingsknoppen van de accu (7) en trek de
accu (8) naar beneden (afb. A).
• Plaats de opgeladen accu (7) in het handvat zodat de knoppen
van de blokkade een geluid geven (8).
ACCU OPLADEN
UHet toestel wordt tezamen met gedeeltelijk opgeladen accu
geleverd. Het opladen van de accu dient in de temperatuur
tussen 4
0
C - 40
0
C te gebeuren. Een nieuw accu of een door
een langere periode niet gebruikte accu gaat de volledige
aandrijvingsvermogen na ong. 3 - 5 oplaadbeurten bereiken.
• Verwijder de accu (7) uit het toestel (afb. A).
• Steek de oplader in het stopcontact (230 V AC).
• Schuif de accu (7) in de oplader (12) (afb. B). Controleer of de
accu juist geplaatst werd (tot het einde ingeschoven).
Na aansluiting van de oplader op het netwerk (230 V AC) gaat
de groene diode (11) op de oplader branden, wat het aansluiten
van de spanning weergeeft.
Na het plaatsen van de accu (7) in de oplader (12) gaat de rode
diode (11) op de oplader branden, wat het opladen van de accu
weergeeft.
Tegelijkertijd gaan de groene diodes (14) van de indicatie van
de oplaadstatus met een pulslicht in verschillende combnaties
branden (zie eronder).
• Pulslicht van alle diodes - de accu is leeg en moet worden
opgeladen.
• Pulslicht van 2 diode's - accu is gedeeltelijk leeg.
• Pulslicht van 1 diode - accu is bijn volgeladen.
Als de accu vol is, gaat de diode (11) op de oplader met een groen
licht branden en alle diodes van de indicatie van de oplaadstatus
van de accu (14) gaan met een constant licht branden. Na een
bepaalde tijd (ong. 15 sec.) gaan de diodes van de oplaadstatus
van de accu (14) dimmen.
De accu mag niet langer dan 8 uur worden opgeladen. De
overschrijding van deze tijd kan een beschadiging van de
cellen van de accu als gevolg hebben. Na het volladen van de
accu gaat de oplader niet automatisch uit. De groene diode op
de oplader gaat steeds branden. De diodes van de indicatie
van de oplaadstatus van de accu gaan na een bepaalde tijd
dimmen. Voordat de accu uit de oplader weg te nemen,
onderbreek de verbinding met de spanning. Vermijd korte,
opeenvolgende oplaadbeurten. Laad de accu's niet bij na een
kort gebruik van het toestel. Een aanzienlijke verkorting van
de tijd tussen de nodige oplaadbeurten houdt in dat de accu
verbruikt en uitgewisseld dient te worden.
Tijdens het oplaadproces raken de accu's zeer heet. Begin nooit
met het werk als de accu pas opgeladen werd – wacht totdat
de accu tot de kamertemperatuur afkoelt. Op die manier
kunnen de beschadigingen van de accu worden voorkomen.
INDICATIE VAN DE OPLAADSTATUS VAN DE ACCU
De accu is voorzien van een indicatie van de oplaadstatus van
de accu (3 LED diode's) (14). Om de oplaadstatus van de accu te
checken, druk op de knop van de indicatie van de oplaadstatus
(13) (afb. C). Het branden van alle 3 diodes geeft een hoog
oplaadniveau van de accu weer. Het branden van 2 diodes geeft
een gedeeltelijk lege accu weer. Het branden van alleen maar 1
diode geeft een lege accu en de noodzaak van het opladen weer.
SPILREM
De boorschroevendraaier heeft een elektronische rem die de spil
onmiddellijk na het loslaten van de hoofdschakelaar (9) stopzet.
Deze rem verzekert nauwkeurig schroeven en boren, en laat de
vrije rotatie van de spil niet toe wanneer het uitgeschakeld is.
WERK / INSTELLINGEN
AAN- / UITZETTEN
Aanzetten – druk op de hoofdschakelaar (9).
Uitzetten – maak de hoofdschakelaar (9) los.
Elk indrukken van de hoofdschakelaar (9) laat de diode (LED)
(10) die de werkplek verlicht branden.
OVERBELASTINGSKOPPEL
De boor- en schroefsnelheid kan tijdens het werk worden
ingesteld door het verhogen/verlagen van de druk op de
hoofdschakelaar (9). Toerentalregeling maakt trage start
mogelijk, wat bij het boren van gaten in gips of glazuur het
slippen van de boor voorkomt en bij schroeven/losschroeven
helpt het werk te controleren.
OVERBELASTINGSKOPPEL
Het plaatsen van de ring (3) in de gekozen stand veroorzaakt
het duurzaam instellen van de koppel op het bepaalde
krachtmoment. Na het bereiken van de waarde van het
ingestelde
krachtmoment
automatisch uitgezet worden. Op die manier gaat de schroef
niet te diep en de boorschroevendraaier niet beschadigd raakt.
INSTELLEN VAN HET KRACHTMOMENT
• Voor verschillende schroeven en verschillende materialen
worden verschillende krachtmomenten toegepast.
• Hoe groter het krachtmoment des te groter het aantal dat aan
bepaalde ligging beantwoordt (afb. D).
• Stel de ring voor instellen van het krachtmoment (3) op de
bepaalde waarde van het krachtmoment in.
• Begin altijd met het moment met lagere waarde.
• Vergroot het moment stapsgewijs totdat het juiste resultaat
bereikt wordt.
• Om de schroeven los te draaien, kies de hogere instellingen.
• Om te boren kies de instellingen met een boor gemarkeerd.
Bij deze instelling wordt de hoogste waarde van het
krachtmoment bereikt.
• Tezamen met ervaring stijgt de vaardigheid om de juiste
instellingen te kiezen.
De overbelastingskoppel is niet actief indien de ring voor
instellen van het krachtmoment in de boorpositie zich
bevindt.
MONTAGE VAN HET WERKSTUK
• Plaats de draairichting schakelaar (5) in de midden stand.
• Draai de ring van de boorkop (2) tegen de klok (zie de
markering op de ring) totdat de gewenste opening van de
kaken verkregen wordt om de boor of schroefbit (afb. E) te
kunnen plaatsen.
92
de
overbelastingskoppel
gaat