Nederlands
Kettingsteek
Dieptebegrenzer
Afstand (a)
inch
(mm)
mm
1/4 P
(6,35)
0,45
1/4
(6,35)
0,65
3/8 P
(9,32)
0,65
0.325
(8,25)
0,65
3/8
(9,32)
0,65
0.404
(10,26) 0,80
Dieptebegrenzer afvijlen
De dieptebegrenzerafstand wordt
kleiner bij het aanscherpen van de
zaagtanden.
De dieptebegrenzerafstand telkens
N
na het aanscherpen controleren
1
Het bij de kettingsteek passende
N
vijlkaliber (1) op de zaagketting
plaatsen en bij de te controleren
zaagtand aandrukken – als de
dieptebegrenzer boven het
vijlkaliber uitsteekt moet de
dieptebegrenzer worden nabewerkt
Zaagkettingen met knobbel-
aandrijfschakel (2) – bovenste deel van
de knobbel-aandrijfschakel (2) (met
servicemarkering) wordt gelijktijdig met
de dieptebegrenzer van de zaagtand
bewerkt.
122
WAARSCHUWING
Het overige deel van de knobbel-
(inch)
aandrijfschakel mag niet worden
(0.018)
bewerkt, omdat dan de neiging tot
(0.026)
terugslag van de motorzaag zou worden
verhoogd.
(0.026)
(0.026)
(0.026)
(0.031)
De dieptebegrenzer nabewerken tot
N
deze gelijkligt met het vijlkaliber
2
Aansluitend hierop evenwijdig aan
N
de servicemarkering (zie pijl) het
dak van de dieptebegrenzer schuin
afvijlen – hierbij het hoogste punt
van de dieptebegrenzer niet verder
terugzetten
WAARSCHUWING
Te lage dieptebegrenzers verhogen de
neiging tot terugslag van de motorzaag.
Het vijlkaliber op de zaagketting
N
plaatsen – het hoogste punt van de
dieptebegrenzer moet gelijkliggen
met het vijlkaliber
Na het slijpen/aanscherpen de
N
zaagketting grondig reinigen,
aanhechtende vijlspanen of slijpsel
verwijderen – de zaagketting
intensief smeren
Bij langere werkonderbrekingen de
N
zaagketting reinigen en ingeolied
bewaren
MSE 140 C, MSE 160 C, MSE 180 C, MSE 200 C