BEDIENEN
1.
Controleer of het apparaat op
een geschikte, vlakke ondergrond
staat en veilig en stabiel is opge-
steld.
Gebruik via de voeding
2.
Verbind de holle stekker van de
voedingskabel met de bus aan
het achterkant van het apparaat.
Plaats de voedingseenheid in
een stopcontact en schakel het
apparaat met de AAN/UIT-knop
(8) in.
Accuvoeding
3.
Controleer of de powerbank op
de juiste wijze in het vak aan de
achterkant van het apparaat is
geplaatst.
4.
Koppel het apparaat evt. los van
de stroomvoorziening.
5.
Hoe lang een acculading meegaat,
hangt onder andere af van welke
snelheid u hebt gekozen. Bij trap
1 gaat de acculading ca. 21 uur
mee, bij trap 6 ca. 3 uur.
6.
Tip: U kunt de laadtoestand van
de powerbank op elk moment con-
troleren. Aan de achterkant van
het apparaat bevinden zich kleine
uitsparingen, waardoorheen u de
laad-leds van de powerbank kunt
herkennen.
Snelheid instellen
7.
Druk zo vaak op de knop voor
de snelheid (6) tot de door u
gewenste windsnelheid is bereikt.
U kunt kiezen uit zes verschil-
lende standen:
Stand 1: lichte wind
Stand 2: middelmatige wind
54
Stand 3: Slaap-modus (wisse-
lende, lage snelheid)
Stand 4: natuurgetrouwe wind
(wisselende snelheid die net
voelt als natuurlijke luchtbewe-
ging)
Stand 5: sterke wind
Stand 6: zeer sterke wind
8.
U kunt te allen tijde wisselen tus-
sen de verschillende snelheids-
standen.
Tijdprogrammering
9.
Via de knop Tijdvoorkeuze (4)
kunt u de gewenste werkingsduur
van het apparaat instellen. Deze
kan tussen één en zes uur worden
ingesteld. Druk op de knop voor
de tijdprogrammering (4) en let
daarbij op de tijdweergave (1). De
leds geven de gekozen gebruiks-
duur weer (1 led brandt: gebru-
iksduur 1 uur, 2 led branden:
gebruiksduur 2 uur, enz.). Om
het apparaat voor een gebruiks-
duur van twee uur te programme-
ren, moet u dus twee keer achter
elkaar op de knop (4) drukken. Na
afloop van deze gekozen tijd scha-
kelt het apparaat uit.
10. Natuurlijk kunt u ook bij het
gebruik van de tijdprogrammering
de snelheid van het apparaat kie-
zen resp. wijzigen.
Draaifunctie/oscillatie
11. Druk op de knop voor de oscillatie
(7). Het apparaat draait nu zelf-
standig.
12. Als u de draaifunctie weer wilt
uitschakelen, drukt u opnieuw op
de knop voor oscillatie.