+ = Naar voren verplaatsen / – = Naar achteren verplaatsen (ten opzichte van de belastingslijn)
Pos. 1E90 Sprinter: zie afb. 6; 1E91 Runner/1E93 Runner junior: zie
afb. 7
•
1E90 Sprinter:
Beginners: > -80 mm
Gevorderden: -80 mm
•
1E91 Runner/1E93 Runner junior:
~ 40 mm
5.3 Dynamische afstelling tijdens het passen
Tijdens het passen met dynamische afstelling wordt de opbouw van de pro
these getest, wordt de plantaire flexie aangepast en worden de flexiedem
ping en de extensiedemping ingesteld. De patiënt moet het juiste gebruik
van de sportprothese oefenen, zodat hij er veilig mee kan lopen en rennen.
In dit hoofdstuk staan belangrijke aanwijzingen voor de oefeningen. De
Beknopte handleiding 647H537 bevat aanvullende toelichting.
Loopoefeningen
Maak voor de veiligheid bij het uitproberen van de prothese gebruik van een
loopbrug. Na elke aanpassing aan de prothese de oefeningen aan de loop
brug beginnen. Laat de patiënt steeds met langzame, korte passen begin
nen.
Om de patiënt gevoel voor de prothesevoet te laten ontwikkelen, de loopoe
feningen uitvoeren met een vergrendeld prothesekniescharnier.
Daarna het prothesescharnier ontgrendelen, om gevoel te ontwikkelen voor
de manier waarop het prothesescharnier werkt.
Naarmate de ervaring toeneemt de lengte van de passen vergroten en de
loopsnelheid verhogen.
Laat de patiënt netzolang oefenen met lopen tot hij/zij zich zeker voelt bij het
lopen.
Hardloopoefeningen
Gebruik voor de eerste hardloopoefeningen geschikte beschermingsmidde
len (zoals gebruikelijk voor het inline skaten). De ondergrond moet niet al te
hard zijn (bijv. een tartanbaan, sporthal of kort, dichtstaand gras), omdat een
harde ondergrond (zoals asfalt of beton) de patiënt sterker kan belasten,
waardoor hij of zij pijn krijgt.
De prothese door overeenkomstige aanpassingen en instellingen aanpassen
aan de tak van sport en de behoeften van de patiënt.
Procedure voor de statische opbouw
99