13
Transport
13.1 Voertuig verladen
GEVAAR
Gevaar voor letsel door verkeerd transport
Houd rekening met het gewicht van het voertuig.
Rijd het voertuig langzaam en voorzichtig op het transport-
voertuig.
LET OP
Beschadiging van het voertuig
Verlaad het voertuig niet met een kraan.
Gebruik geen vorkheftruck.
1. Voertuig met lage snelheid op het transportvoertuig rij-
den.
Instructie
Als het voertuig niet kan rijden, zie hoofdstuk 13.2 Voertuig
wegslepen.
13.1.1Voertuig borgen
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen
Beveilig het voertuig voor het transport tegen verschuiven.
1. Voertuig parkeren en tegen wegrollen beveiligen, bijv.
door geactiveerde parkeerrem (rijrichtingschakelaar in
NEUTRAAL - middelste stand)
2. Voertuig met een sjorsysteem wielbeveiliging volgens
toepasbare richtlijnen aan de wielen borgen.
13.2 Voertuig wegslepen
VOORZICHTIG
Beschadigingsgevaar door ondeskundig wegslepen
Sleep het voertuig alleen in kruipsnelheid weg, en alleen
tot waar het voertuig uit de gevarenzone van stromend
verkeer is. Daarna het voertuig inladen.
Vertrek langzaam en zonder schokken.
14
Verzorging en onderhoud
14.1 Algemene instructies
GEVAAR
Gevaar voor beknelling
Wanneer u onder geheven aanbouwapparatuur werkt, be-
veiligt u de aanbouwapparatuur altijd mechanisch (onder-
bouwen).
1. Vooraleer u het voertuig reinigt en onderhoudt, onder-
delen vervangt of op een andere functie omstelt, scha-
kelt u de motor uit en trekt u de contactsleutel eruit.
2. Controleer voor loskoppelen van de accu of uw radio
met een radiocode is beveiligd.
3. Klem vóór werkzaamheden aan de elektrische installa-
tie de accu af.
4. Reparaties mogen alleen door erkende klantenservices
of door experts op dit gebied worden uitgevoerd en die
met alle relevante veiligheidsvoorschriften vertrouwd
zijn.
5. Alle laswerkzaamheden aan het voertuig of aan de aan-
bouwapparaten zijn alleen toegestaan door geautori-
seerde Kärcher-klantenservice.
14.2 Onderhouds- en reinigingswerkzaamheden
voorbereiden
1. Voertuig op een effen ondergrond plaatsen.
2. Voertuig tegen het wegrollen beveiligen.
3. Contact uitschakelen en contactsleutel uittrekken.
128
Bevestig de sleepkabel of de sleepstang alleen aan de
trekhaak om te slepen.
Controleer of besturing en rem functioneren (alleen bij
draaiende motor).
Als de motor beschadigd is, parkeerrem loszetten om te la-
den.
LET OP
Voertuig niet wegslepen als motor, besturing of rem defect
zijn.
Sleepinrichting
1
Opname voor sleepinrichting.
2
Bout met veerstekker
3
1. Sleepinrichting aan de opname bevestigen. Met bout en
veerstekker borgen.
2. Sleepkabel of sleepstang aan de sleepinrichting beves-
tigen.
3. Bij motorschade de parkeerrem om te laden loszetten,
zie hoofdstuk 'Parkeerrem loszetten'.
4. Voertuig uit de gevarenzone slepen en vervolgens la-
den.
14.3 Service-indicatie
De service-indicatie gaat branden, als het bijbehorende
onderhoud volgens de inspectiechecklist moet worden uit-
gevoerd.
De service-indicatie knippert op het display:
Na 50 bedrijfsuren, als de eerste inspectie moet worden
uitgevoerd.
Daarna volgens de onderhoudsintervallen conform in-
spectiechecklist.
Instructie
De service-indicatie moet door de klantenservice worden
teruggezet.
14.4 Onderhoudsintervallen
Instructie
Om tegemoet te komen aan garantie-eisen moeten tijdens
de garantielooptijd alle service- en onderhoudswerkzaam-
heden door de geautoriseerde klantenservice conform de
inspectiechecklist (ICl) worden uitgevoerd.
Na wassen van het voertuig alle lagers smeren.
De intervallen voor inspectie- en onderhoudswerkzaam-
heden (dagelijks / wekelijks) door de klant / operator
staan in het hoofdstuk 'Onderhoudsschema voertuig'.
Laat de veiligheidscontrole indien nodig door de geau-
toriseerde klantenservice uitvoeren in overeenstem-
ming met de lokaal geldende voorschriften.
Verdere onderhoudswerkzaamheden moeten worden
uitgevoerd door de geautoriseerde klantenservice in
Nederlands