3. Selecteer ALARM in het menu FUNCTION (FUNCTIE) en selecteer vervolgens de van
toepassing zijnde opties in het menu ACTIVATION (ACTIVERING).
Optie
Omschrijving
LOW ALARM Stelt de waarde in om het relais te activeren als reactie op de dalende meetwaarde. Als
bijvoorbeeld het lage alarm is ingesteld op 1,0 en de meetwaarde daalt tot 0,9, start het
relais.
HIGH ALARM Stelt de waarde in om het relais te activeren als reactie op de stijgende meetwaarde. Als
bijvoorbeeld het hoge alarm is ingesteld op 1,0 en de meetwaarde stijgt naar 1,1, start het
relais.
HYST. LAAG
Stelt het bereik in waarbinnen het relais actief blijft nadat de meetwaarde stijgt tot boven de
waarde van het lage alarm. Als bijv. het lage alarm is ingesteld op 1,0 en de lage dode band
is ingesteld op 0,5, blijft het relais actief tussen 1,0 en 1,5. De standaardwaarde bedraagt 5%
van het bereik.
HYST. HOOG Stelt het bereik in waarbinnen het relais actief blijft nadat de meetwaarde daalt tot onder de
waarde van het hoge alarm. Als bijv. het hoge alarm is ingesteld op 4,0 en de hoge dode
band is ingesteld op 0,5, blijft het relais actief tussen 3,5 en 4,0. De standaardwaarde
bedraagt 5% van het bereik.
OFF DELAY
Stelt een vertragingstijd (0–300 seconden) in voor deactivering van het relais (standaard =
5 seconden).
ON DELAY
Stelt een vertragingstijd (0–300 seconden) in voor activering van het relais (standaard =
5 seconden).
4. Selecteer FEEDER CONTROL (VOEDINGSREGELING) in het menu FUNCTION (FUNCTIE) en
selecteer vervolgens de van toepassing zijnde opties in het menu ACTIVATION (ACTIVERING).
Optie
PHASE
SET SETPOINT
DEADBAND
OVERFEED TIMER Stelt de maximale tijd in om de instelwaarde van het proces te bereiken. Wanneer,
OFF DELAY
ON DELAY
5. Selecteer EVENT CONTROL (GEBEURTENISSENREGELING) in het menu FUNCTION
(FUNCTIE) en selecteer vervolgens de van toepassing zijnde opties in het menu ACTIVATION
(ACTIVERING).
Optie
INST. SETPOINT Stelt de waarde in voor activering van het relais.
DEADBAND
OnMax TIMER
OffMax TIMER
Omschrijving
Geeft de relaisstatus aan als de proceswaarde hoger is dan de instelwaarde. HIGH
(HOOG) (standaard) – activeert het relais wanneer de proceswaarde hoger is dan de
instelwaarde. LOW (LAAG) – activeert het relais wanneer de proceswaarde daalt tot
onder de instelwaarde.
Stelt de proceswaarde voor het relais in om te schakelen tussen de hoge en lage
waarde (standaard = 10).
Stelt een vertraging in zodat het relais stabiel blijft wanneer de proceswaarde
samenvalt met de instelwaarde.
naarmate de tijd verstrijkt, het relais niet de instelwaarde toont, wordt het relais
gedeactiveerd. Reset de timer handmatig in geval van een overvoedingsalarm.
Stelt een vertragingstijd in voor deactivering van het relais (standaard = 5 seconden).
Stelt een vertragingstijd in voor activering van het relais (standaard = 5 seconden).
Omschrijving
Stelt een vertraging in zodat het relais stabiel blijft wanneer de proceswaarde samenvalt
met de instelwaarde.
Stelt de maximale activeringstijd van het relais in (standaard = 0 min).
Stelt de maximale deactiveringstijd van het relais in (standaard = 0 min).
Nederlands 153