10.2.2 Langdurig indrukken (lang drukken)
De verandering van de intensiteit begint bij het indrukken van de toets pas na een korte vertraging. Bij alleen kort in-
drukken van de toets (korter dan deze vertragingsduur) wordt het licht in- resp. uitgeschakeld. Wanneer u deze parame-
ter verandert, dan wordt vroeg of laat langdurig indrukken van de toets herkend en reageert het dimproces overeenkom-
stig sneller of langzamer.
10.3 Basisinstelling
10.3.1 Softstart
Met deze parameter bepaalt u hoe snel de lichten bij het inschakelen de volledige intensiteit hebben resp. bij het uit-
schakelen helemaal donker zijn. De Softstart maakt een geleidelijk inschakelen van de lichten mogelijk.
10.3.2 Min. dimwaarde (Min. dimw.)
De lichten worden slechts tot een bepaalde dimwaarde gedimd. Veel lichten beginnen te flikkeren, wanneer ze nog meer
worden gedimd, als toelaatbaar. Met deze parameter toont u aan de lichtbesturing, in welke mate gedimd mag worden.
Wanneer de regeling het nog donkerder wil, dan kan ze enkel nog uitschakelen.
10.3.3 Uitschakelvertraging bij tijdschakelklok (Uitsch.-vertr.)
De parameter uitschakelvertraging zorgt ervoor dat eerst een langzaam dimproces (simulatie van een dempingsfase)
plaatsvindt, nadat de uitschakeltijd voor een circuit is bereikt. De dempingsfase loopt over het aantal minuten, dat u hier
instelt. Pas na afloop van de dempingsfase worden de lichten definitief uitgeschakeld. Op deze manier kunt u vermijden
dat de tijdschakelklok het licht uitschakelt, hoewel u bijvoorbeeld net belangrijke werkzaamheden in het gebouw uit-
voert. Wanneer u tijdens de dempingsfase een toets indrukt, begint de dempingsfase van voor af aan af te lopen.
10.3.4 Regelparameters (Regelparam.)
In het submenu Regelparameters kunt u parameters veranderen, die speciaal de lichtregeling in de AUTO-modus of de
uitschakelvertraging in de BUITEN modus betreffen.
Inschakeldrempel (Insch.drmp)
Wanneer de automatische regeling op basis van de gemelde sensorwaarde vaststelt, dat de lichten bij een zeer lage
dimwaarde moeten worden ingeschakeld, dan schakelt de besturing bij een regelwaarde onder de inschakeldrempel niet
in. Dat dient ervoor opdat de regeling niet constant moet in- en uitschakelen, wanneer bijvoorbeeld door bewolking de
intensiteit vaak tegen de grens van het inschakelen van het licht schommelt.
Uit-tijd
Wanneer de automatische regeling op basis van de gemelde sensorwaarde vaststelt, dat de lichten moeten worden
uitgeschakeld, dan wacht de besturing eerst de hier ingestelde periode (in minuten) af en schakelt dan pas uit. Wanneer
de intensiteit ondertussen weer verminderd is, dan wordt niet uitgeschakeld. Dat dient ervoor opdat de regeling niet
constant moet in- en uitschakelen, wanneer bijvoorbeeld bij bewolking de intensiteit vaak tegen de grens van het uit-
schakelen van het licht schommelt.
Dimsnelheid (Dimsnelh.)
Hier legt u vast in welke stappen de besturing de intensiteit in de AUTO-modus verandert, wanneer op basis van de
sensorwaarde een afwijkende intensiteit wordt vastgesteld. Door fijnere dimstappen kunt u de ingestelde gewenste
intensiteit nauwkeuriger verkrijgen, maar het duurt langer tot bij veranderde intensiteitswaarden de intensiteit wordt
aangepast.
Aantal metingen (Meetduur)
Met deze parameter legt u vast hoeveel individuele metingen de lichtsensor gemiddeld verrekent, voordat hij de waarde
voor de regeling gebruikt. Hoe hoger u deze parameter instelt, hoe minder vatbaar de regeling voor storingen is (bijv.
licht van koplampen van tractoren of bliksem tijdens onweer). De bijstelling van het licht reageert echter ook trager,
naargelang hoe hoger deze parameter is ingesteld.
56