– Er wordt aanbevolen om dit apparaat
alleen aan een stopcontact aan te slui-
ten dat is beveiligd met een 30 mA ver-
liesstroomschakelaar.
– De door de fabrikant voorgeschreven
stroomleiding moet gebruikt worden,
dat geldt ook bij een eventuele vervan-
ging van de leiding. Type zie onderde-
lenlijst.
– De stekker nooit met natte handen aan-
raken.
– Let erop dat netaansluiting en verleng-
snoer niet beschadigd raken door er-
overheen rijden, knellen, trekken en
dergelijke. Bescherm de kabel tegen
hitte, olie en scherpe randen.
– Het verlengsnoer moet de diameter
hebben die in het elektrisch schema
vermeld is en moet tegen spatwater be-
schermd zijn. De verbinding mag niet in
het water liggen.
– Als er verbindingen met het netsnoer of
de verlengkabel worden vervangen,
moet ervoor worden gezorgd dat de
spatwaterbescherming en de mechani-
sche sterkte behouden blijven.
Aansluitwaarden zie typeplaatje/Techni-
sche gegevens.
– Het apparaat met de werkinstallaties moet
voor gebruik gecontroleerd worden op
deugdelijkheid en bedrijfsveiligheid. Indien
zij niet in goede staat verkeren, mag u de
apparatuur niet gebruiken.
– Bij gebruik van het apparaat in gevaar-
lijke omgevingen (bijvoorbeeld tanksta-
tions) moeten de overeenkomstige vei-
ligheidsvoorschriften in acht genomen
worden. Niet gebruiken in ruimtes met
ontploffingsgevaar.
– Het apparaat moet op een stevige on-
dergrond staan.
– Alle stroomvoerende voorwerpen bin-
nen het werkgebied moeten spuitwater-
dicht zijn.
– Als bescherming tegen spatwater moet
geschikte veiligheidskledij gedragen
worden, in het bijzonder een geschikte
veiligheidsbril en handschoenen.
52
Gebruik
– Asbesthoudende en andere materialen
die gevaarlijke stoffen bevatten, mogen
niet gereinigd worden.
– Er mogen uitsluitend reinigingsmidde-
len gebruikt worden die door de fabri-
kant zijn toegelaten.
– Bij contact van reinigingsmiddelen met
de ogen moeten deze grondig met wa-
ter gespoeld worden en bij inslikken
moet onmiddellijk een arts geraad-
pleegd worden.
– Degene die het apparaat bedient dient
het te gebruiken volgens de voorschrif-
ten. Deze dient rekening te houden met
de plaatselijke omstandigheden en bij
het werken met het apparaat te letten
op derden.
– Het apparaat mag alleen door personen
worden gebruikt die voor de omgang er-
mee zijn opgeleid of hun vaardigheden
in het bedienen hebben aangetoond en
uitdrukkelijk de opdracht hebben gekre-
gen voor het gebruik. Het apparaat mag
niet worden gebruikt door kinderen of
jongeren.
– Het apparaat mag nooit onbeheerd
worden achtergelaten zolang de motor
nog draait.
Bij het transport moet het apparaat leegge-
maakt en stilgelegd worden.
– 3
NL
Bediening
Transport