2.5 Montage van het apparaat (afb. 3-14)
Om de standveiligheid overeenkomstig VDE te kunnen garanderen moet de warmteaccumulator
met een wand- of vloerbevestiging (afb. 8) worden beveiligd.
De noodzakelijke schroeven en pluggen voor de bevestiging van het apparaat worden niet
meegeleverd. Deze moeten, afhankelijk van het materiaal waaruit de desbetreffende wand is
samengesteld, door de vakman worden gekozen en geleverd.
Wandbevestiging
In de achterwand van het apparaat is in de buurt van de schakelruimte een gat aangebracht,
waardoor het apparaat met een geschikte schroef aan een voldoende sterke wand kan worden
bevestigd (afb. 8)
Voordat het apparaat wordt bevestigd moet erop worden gelet dat de toegestane minimale afstand
tot aangrenzende objecten wordt aangehouden.
Vloerbevestiging
De vloerbevestiging gebeurt door de bodem van het apparaat aan de vloer vast te schroeven
middels de vier gaten met een diameter van 9 mm (zie voor de afmetingen „Technische gegevens",
pagina 9).
Deze bevestiging kan alleen bij gedemonteerde luchtafvoer- en luchttoevoerroosters alsmede
verwijderde ventilatorenchuiflade worden uitgevoerd.
2.5.1 Plaatsing van het apparaat (afb. 3-6)
Luchtinlaatrooster (6) aan de onderzijde naar voren van de snapveren aftrekken en door op te
tillen uit de bovenste vergrendeling losmaken.
Luchtafvoerrooster (5) met de beide ¼-draaisluitingen losmaken en rooster erafhalen (afb. 3).
De voorwand (4) met 2 schroeven aan de onderkant losdraaien (inwendige schroefdraadgaten),
de voorwand aan de onderkant lichtjes optillen en verwijderen (afb. 4). De binnenste voorwand
met 2 schroeven aan de onderkant losdraaien, lichtjes optillen en verwijderen (afb. 5).
Demontage van de rechter zijwand (3): De draaiknop (a) verwijderen, schroeven (b1 en b2) aan
de zijwand (3) losdraaien, de zijwand aan de achterkant een beetje aan de kant trekken (c), naar
voren drukken (d), optillen en verwijderen (afb. 6).
Netaansluitleidingen alsmede aansluitleidingen voor op- en ontlaadregelaar door de opening in
de achterwand van het apparaat (15) in het apparaat steken en, met inachtneming van punt
2.5.2 aansluiten (aansluitleiding ca. 260 mm invoeren en naar behoefte inkorten, zodat deze niet
in de buurt van de ventilatiegleuvel in de zijwand kan komen te liggen);
Het apparaat op de gewenste plaats neer zetten en aan de bevestigingswand (bij noodzakelijke
vloerbevestiging op de vloer) vastzetten.
Afdekplaat (10), karton en bedieningsknop uit het interieur verwijderen (afb. 9). Het interieur
moet volledig ontdaan zijn van vreemde voorwerpen zoals verpakkingsresten e.d.
Warmte-isolatie op transportbeschadigingen controleren, eventueel vervangen.
Accumulatiestenen plaatsen (afb. 10 en 11)
De accumulatiestenen worden afzonderlijk verpakt geleverd.
Accumulatiestenen met lichte transportbeschadigingen mogen worden gebruikt. De werking van
het apparaat wordt daardoor niet beïnvloed.
Voor de bevestiging van de accumulatiestenen (9) moeten de verwarmingselementen (17) een klein
stukje worden opgetild (afb. 10).
De eerste accumulatiestenen met de kom voor het verwarmingselement naar boven toe op enige
afstand tot de rechter warmte-isolatie onder het verwarmingselement plaatsen en tegen zowel de
rechter als de achterste warmte-isolatie schuiven. De slobgaten vormen de verwarmingskanalen.
Er tijdens het optillen van de verwarmingselementen op letten dat de doorlopende gaten in de
warmte-isolatie aan de zijkant niet groter worden.
Als afsluiting de uit het interieur verwijderde afdekplaat (10) over de bovenste accumulatiestenen
schuiven (afb. 12).
Voor de installateur
59