Neigingsmodus
3
Ontgrendel de pendelvergrendeling niet resp.
draai de transportbeveiliging (2) niet naar links.
Schakel de lasers in (toetsen 12, 13). Nu kunnen
schuine vlakken en neigingen worden aangelegd.
De lasers knipperen tussendoor om te signaleren
dat het apparaat niet automatisch uitlijnt.
Laserlijnen positioneren
4
Het bovendeel van het laserapparaat kan voor de grove uitlijning van de laser
op de sokkel draaien. De exacte positionering kan met de fijnafstelling opzij
(4) worden vastgelegd. Dankzij de afstelvoetjes (7) kan het apparaat op
schuine oppervlakken worden geplaatst.
De vrij draaibare horizontale cirkel (3) vereenvoudigt het draaien van het
apparaat in een gewenste hoek. Zet hiervoor gewoon de scala op nul en
draai het apparaat vervolgens in de gewenste hoek.
22
NL
3
4