De bekabelde afstandsbediening
gebruiken
Bij gebruik van de stuurafstandsbediening
De verbindingskabel RC-SR1 (niet bijgeleverd) moet
voor gebruik geïnstalleerd worden.
1
Om de stuurafstandsbediening in te schakelen,
selecteert u [General Settings] [User Defined] om
de registratie door te voeren (pagina 20).
Wanneer de registratie voltooid is, kunt u de
stuurafstandsbediening gebruiken.
Opmerkingen bij de installatie van de
verbindingskabel RC-SR1 (niet bijgeleverd)
Raadpleeg de ondersteuningssites op het achterblad
voor meer informatie en sluit vervolgens elke kabel
aan op zijn correcte tegenhanger. Als u een foute
verbinding maakt, kan het apparaat beschadigd
raken.
Het is aan te raden de dealer of een ervaren technicus
te raadplegen voor hulp.
Bij gebruik van de bekabelde
afstandsbediening
1
Om de bekabelde afstandsbediening in te
schakelen, stelt u [Steering Control] bij [General
Settings] in op [Preset] (pagina 20).
De achteruitrijcamera gebruiken
De achteruitrijcamera (niet bijgeleverd) moet voor
gebruik geïnstalleerd worden.
Het beeld van de achteruitrijcamera die
aangesloten is op de CAMERA IN-aansluiting wordt
weergegeven wanneer:
de achteruitrijlamp van uw auto oplicht (of
wanneer de versnellingspook op R (achteruit)
wordt gezet).
u op HOME drukt en vervolgens [Rear Camera]
aanraakt.
u DSPL ingedrukt houdt en vervolgens [Rear
Camera] aanraakt als [SOURCE Key Func.]
ingesteld is op [DSPL] (pagina 21).
Installatie
De beugel verwijderen
Voordat u het apparaat installeert, moet u de
beugel verwijderen van het apparaat.
1
Plaats de ontgrendelsleutels tegelijk
in de klemmen tussen het apparaat en
de beugel tot deze vastklikken.
Klem
2
Trek de beugel omlaag en trek
vervolgens het apparaat omhoog om ze
te scheiden.
Richt de haak naar
binnen.
39
NL