3.6.3 Richtlijnen voor monsterleidingen
Selecteer een goed, representatief monsternamepunt voor de beste prestaties van het instrument.
Het monster moet representatief zijn voor het hele systeem.
Om onregelmatige metingen te voorkomen:
• Neem monsters van locaties die zich op voldoende afstand bevinden van punten waar chemische
stoffen aan de processtroom worden toegevoegd.
• Zorg ervoor dat de monsters voldoende worden gemengd.
• Zorg ervoor dat alle chemische reacties uitgewerkt zijn.
3.6.4 Monstervereisten
Het water van de monsterbron(nen) moet overeenkomen met de specificaties in
op pagina 228.
Houd het monsterdebiet en de bedrijfstemperatuur zo constant mogelijk voor de beste prestaties.
3.6.5 De monsterleidingen aanbrengen
Explosiegevaar. Gebruik uitsluitend de door de fabrikant geleverde regelaar.
1. Sluit de monsterleidingen als volgt aan:
a. Bepaal de plaats van de monsterinlaat en de omgeleide monsterafvoer voor kanaal 1.
Zie voor analysers met een behuizing
Zie voor analysers zonder behuizing
b. Gebruik de meegeleverde slangsnijder om een stuk slang met 6 mm buitendiameter (dunnere
slang) af te snijden voor de monsterinlaatleiding. Zorg ervoor dat de slang lang genoeg is om
de monsterinlaat met de monsterbron te verbinden. Houd de monsterinlaatleiding zo kort
mogelijk.
c. Gebruik de meegeleverde slangsnijder om een stuk slang met 6 mm buitendiameter (dunnere
slang) af te snijden voor de monsteromvoerleiding. Zorg ervoor dat de slang lang genoeg is
om de omgeleide monsterafvoer met een open afvoer voor chemicaliën te verbinden.
Opmerking: Gebruik eventueel slang met buitendiameter ¼ inch en slangadapters (van 6 mm naar ¼ inch
buitendiameter) om de monsterinlaatleiding(en) en monsteromvoerleiding(en) te verbinden.
d. Duw de slangen in de monsterinlaat en de omgeleide monsterafvoer. Duw de slangen er
14 mm (0,55 inch) in om te verzekeren dat de slangen tegen de aanslag liggen.
e. Voer stap 1 nogmaals uit voor andere kanalen indien nodig.
Zie voor analysers met een behuizing
monsterinlaat en de omgeleide monsterafvoer voor elk kanaal.
Zie voor analysers zonder behuizing
monsterinlaat en de omgeleide monsterafvoer voor elk kanaal.
2. Plaats de meegeleverde rode doppen in de ongebruikte monsterinlaten en omgeleide
monsterafvoeren om de beschermingsklasse van de behuizing in stand te houden.
Plaats geen rode dop in de DIPA-uitlaatpoort.
3. Sluit de monstertoevoerleidingen aan op de optionele warmtewisselaar als het
temperatuurverschil tussen de monsters groter is dan 15 °C (27 °F). Raadpleeg de documentatie
die bij de warmtewisselaar wordt geleverd voor instructies.
4. Installeer op elke monstertoevoerleiding een drukregelaar. Zie voor analysers met een behuizing
Afbeelding
14.
Zie voor analysers zonder behuizing
5. Controleer of de waterdruk naar de drukregelaar lager is dan 6 bar (87 psi), omdat anders de
drukregelaar kan blokkeren.
254 Nederlands
V O O R Z I C H T I G
Afbeelding
14.
Afbeelding
15.
Afbeelding 16
op pagina 257 voor de plaats van de
Afbeelding 17
op pagina 257 voor de plaats van de
Afbeelding
15.
Specificaties