2 Veiligheidsaanwijzingen en werktechniek
2.11
Tijdens de werkzaamheden
De blaaspijp nooit in de richting van andere per‐
sonen gericht houden – het motorapparaat kan
kleine voorwerpen met een hoge snelheid omh‐
oog slingeren – kans op letsel!
Bij dreigend gevaar, resp. in geval van nood
direct de motor afzetten – stelhendel in stand
STOP, resp. 0 plaatsen.
Het motorapparaat nooit onbeheerd laten
draaien.
Let op bij gladheid, regen, sneeuw, ijs, op hellin‐
gen, in oneffen terrein enz. – kans op uitglijden!
Op obstakels letten: afval, boomstronken, wor‐
tels, greppels – kans op struikelen!
Bij gebruik van gehoorbeschermers moet extra
omzichtig en bedachtzaam worden gewerkt –
omdat geluiden die op gevaar wijzen (schreeu‐
wen, alarmsignalen e.d.) minder goed hoorbaar
zijn.
Op tijd rustpauzes nemen om vermoeidheid en
uitputting te voorkomen – kans op ongelukken!
Rustig en met overleg werken – alleen bij vol‐
doende licht en goed zicht. Voorzichtig werken,
anderen niet in gevaar brengen.
Niet op een ladder, niet op onstabiele plaatsen
werken.
Bij werkzaamheden in de buitenlucht en in tuinen
op micro-organismen letten waarvoor de
gebruikte middelen een bedreiging kunnen vor‐
men.
Niet in de buurt van elektriciteitskabels werken –
levensgevaar door elektrische schokken!
Bij de overgang tussen verschillende plantenbe‐
schermingsmiddelen het spuitmiddelreservoir en
de slangen reinigen.
Het motorapparaat produceert giftige
uitlaatgassen, zodra de motor draait.
Deze gassen kunnen geurloos en
onzichtbaar zijn en onverbrande kool‐
waterstoffen en benzol bevatten.
Nooit in afgesloten of slecht geventi‐
leerde ruimten met het motorapparaat
werken.
0458-457-9421-C
Bij het werken in greppels, slenken of op plaat‐
sen met weinig ruimte, steeds voor voldoende
luchtventilatie zorgen – levensgevaar door vergif‐
tiging!
Bij misselijkheid, hoofdpijn, gezichtsstoornissen
(bijv. kleiner wordend blikveld), gehoorverlies,
duizeligheid, afnemende concentratie, de werk‐
zaamheden direct onderbreken – deze sympto‐
men kunnen onder andere worden veroorzaakt
door een te hoge uitlaatgasconcentratie – kans
op ongelukken!
Geluidsoverlast en uitlaatgasemissie zo veel
mogelijk beperken – de motor niet onnodig laten
draaien, alleen gas geven tijdens het werk.
Niet roken tijdens het gebruik en in de directe
omgeving van het motorapparaat – brandgevaar!
Uit het brandstofsysteem kunnen ontvlambare
benzinedampen ontsnappen.
Als het motorapparaat niet volgens voorschrift
(bijv. door geweld van buitenaf, door stoten of
vallen) werd uitgeschakeld, voor het opnieuw in
gebruik nemen beslist controleren of dit in goede
staat verkeert – zie ook "Voor het starten".
Vooral op lekkage van het brandstofsysteem en
de goede werking van de veiligheidsinrichtingen
letten. Een niet-bedrijfszeker motorapparaat in
geen geval verder gebruiken. In geval van twijfel
contact opnemen met een geautoriseerde dea‐
ler.
2.12
Na het werk
Afsluiterhendel dicht zetten
Motor uitzetten alvorens het motorapparaat van
de rug te nemen.
Het motorapparaat na de werkzaamheden op
een vlakke, niet-brandbare ondergrond neerzet‐
ten. Niet in de buurt van licht ontvlambare mate‐
rialen (bijv. houtspanen, boomschors, droog
gras, brandstof) neerzetten – brandgevaar!
Alle onderdelen van het apparaat op lekkage
controleren.
Na beëindiging van de werkzaamheden het
apparaat, de handen, het gezicht en zo nodig de
kleding grondig reinigen.
Personen en dieren weghouden van plaatsen die
zijn bespoten – pas na het volledig opdrogen van
het plantenbeschermingsmiddel weer betreden.
Nederlands
59