INSTALLATIE
Ingebruikname
3.3 Installatie van de warmtebroninstallatie
Plaats de warmtebroncirculatiepomp (putpomp) van de
warmtebroninstallatie overeenkomstig de specifieke situatie
van de installatie (zie het hoofdstuk "Technische gegevens/
ontwerptabel").
Beschadiging van het toestel
!
Het grondwatertemperatuurverschil tussen de warm-
tebronaanvoer en de -retour moet ≤ 3 K zijn.
Aanwijzing
De warmtewisselaar mag uitsluitend worden gebruikt
in de tegenstroom (zie hoofdstuk "Technische gege-
vens/standaardschakelingen").
f Installeer een terugslagklep boven de
f
broncirculatiepomp.
f Vul de warmtebroninstallatie. Let daarbij op de dichtheid.
f
Vereiste waterkwaliteit
De meest voorkomende problemen bij het gebruik van grond-
water als warmtebron zijn:
- erosie aan de warmtewisselaar en aan
watertoevoerleidingen.
- Corrosie van de warmtewisselaar.
- Dichtslibben of verstopt raken van de warmtewisselaar en
de toevoerleidingen.
- Dichtslaan van de retourput.
Om dergelijke problemen te vermijden moet de kwaliteit van
het als warmtebron gebruikte grondwater voldoen aan be-
paalde vereisten:
- er mogen geen afzetbare stoffen in het water zitten.
- Gebruik geen oppervlaktewater of zouthoudend water.
- Het gehalte aan ijzer en mangaan moet lager zijn dan 0,5
mg/l.
In gemotiveerde speciale gevallen, bijv. put in de buurt van
zoutwinningsgebieden of regio's met intensieve veeteelt,
moet ook rekening worden gehouden met de volgende stof-
fen in het water:
- Chloride < 300 mg/l
- Chloor < 0,5 mg/l
Als één van de vermelde grenswaarden wordt overschreden,
dan is het gebruik van het grondwaterstation niet toegestaan.
Om het verstopt raken van de warmtewisselaar door mee-
gevoerde vaste stoffen (zand, fijn slib) te voorkomen, moet u
op de warmtebronaanvoer op locatie een geschikte vuilfilter
installeren met een maasbreedte van 0,6 mm. Een geschikte
vuilfilter is als vervangingsonderdeel verkrijgbaar via de vak-
handel of via ons. Als er een verhoogd gehalte aan vaste stof-
fen wordt meegevoerd in het grondwater, moet u bovendien
een geschikte voorfilter en bezinkingsbassins installeren.
f Ontlucht de warmtebroninstallatie na het vullen!
f
Stel het warmtebrondebiet zo in dat het warmtedragerdebiet
van de brine|water-warmtepomp altijd voldoet aan de vereiste
waarden.
GWS
Aanwijzing
Lees hiervoor de bedienings- en installatiehandleiding
van de brine|water-warmtepomp en de grafieken in
hoofdstuk "Technische gegevens" en volg de aanwi-
jzingen op.
3.4 Isolatie
Om condenswater en daardoor schade aan de warmtebronins-
tallatie en het warmtedragercircuit te vermijden moet deze
diffusiedicht worden geïsoleerd.
f Isoleer ook de vul- en aftapkraan, het ontluchtingsventiel
f
en de warmtedragerdrukbewaking.
f Monteer de isolatieslangen in overeenstemming met bo-
f
venstaande afbeelding.
1
3
1 Onderste schaal
2 Bovenste schaal
3 Klemmen
f Plaats de bovenste schaal op het grondwaterstation na dit
f
te hebben geïsoleerd.
f Bevestig de bovenste schaal op de onderste schaal met de
f
meegeleverde klemmen.
4. Ingebruikname
f Zet de hefboom van de 3-weg-kogelkranen in de
f
debietstand.
f Controleer de installatiedruk in het warmtedragercircuit.
f
De installatiedruk moet ten minste 0,1 MPa overdruk zijn.
f Controleer met de parameter "Relaistest" op de
f
warmtepompmanager de werking van de put- en
warmtedragercircuitpomp.
2
| 35